Windturbines en planschade: beoordeling van de schade en maximalisering tussengelegen bestemmingen

Besluit B en W: Er geldt voor alle drie de percelen dat de windturbines bij een maximale invulling van de tussengelegen bestemmingen deels aan het zicht worden onttrokken, de verwachte hinderduur als gevolg van slagschaduw per jaar maximaal minder dan 6 uren is en de windturbines, ondanks dat deze onder het referentieniveau van het omgevingsgeluid blijven, vooral in de nachtelijke uren te horen zijn. Langhout heeft de hierdoor geleden planschade begroot op € 20.000,00 per perceel. Daarbij heeft hij gesteld dat de plaatsing van een windturbine als een normale maatschappelijke ontwikkeling moet worden beschouwd, zodat hij aanleiding ziet voor een hogere aftrek voor het normaal maatschappelijk risico dan de forfaitaire drempel van 2%.

De Afdeling: In het advies dat betrekking heeft op het perceel aan [locatie 2] heeft planschade adviseur uiteengezet dat de windturbines deels aan het zicht worden onttrokken. Die adviseur  heeft dit evenwel niet onderbouwd. Zo is niet inzichtelijk gemaakt, bijvoorbeeld aan de hand van zichtlijnen, in welke mate de verschillende windturbines, mede gelet op hetgeen planologisch maximaal mogelijk is op de tussengelegen gronden, vanaf de verschillende percelen zichtbaar zijn. Voorts heeft de adviseur niet inzichtelijk gemaakt hoe hij is gekomen tot de hoogte van de planschade en welke invloed respectievelijk de zicht-, schaduw- en geluidhinder op de door hem getaxeerde schadebedragen hebben. Dit betekent dat het college de adviezen van Langhout niet aan de besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen.

Het college moet een nieuw besluit nemen.

ABRS 30-11/16 inzake Heerhugowaard (ECLI:NL:RVS:2016:3196).

Noot: een voor de praktijk belangwekkende casus. ook Hoogstate is betrokken bij een schadebeoordeling als gevolg van windturbines.