De Afdeling heeft in haar uitspraak van 8 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1089, geoordeeld dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wvg volgt dat de wetgever met de invoering daarvan heeft beoogd om de positie van gemeenten bij de grondverwerving ten behoeve van de verwezenlijking van het ruimtelijke beleid te versterken door de raad een middel te geven waarmee speculatie kan worden tegengegaan en de regie bij de verwezenlijking van de voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen kan worden behouden. De raad heeft toegelicht dat het voorkeursrecht is gevestigd om te voldoen aan de woningbehoefte. Daarbij wil de raad de regie houden bij het realiseren van nieuwe woningen. Bovendien moet prijsopdrijving worden tegengegaan, aldus de raad. Deze motieven zijn in overeenstemming met het doel en de strekking van de Wvg. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad zijn bevoegdheid om een voorkeursrecht te vestigen heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze bevoegdheid is gegeven.
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 22 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1638, geoordeeld dat de systematiek van de Wvg met zich brengt dat op het moment dat het voorkeursrecht kan worden aangewend, veelal nog niet zeker zal zijn of de beoogde uitwerking feitelijk zal kunnen worden gerealiseerd. Anders dan [appellant] stelt, is de vaststelling van de structuurvisie voor ’t Hul-noord niet stopgezet, maar heeft de raad het college opdracht gegeven om bewoners en belanghebbenden te betrekken bij de opstelling van een concept structuurvisie, zo heeft de raad toegelicht.
ABRS 19-08/20 inzake Nunspeet (ECLI:NL:RVS:2020:1989)
Noot: deze mogelijkheid van vestiging voorkeursrecht vloeit voort uit de wet; een bezwaar dat de door de gemeente beoogde planologische ontwikkeling niet in de rede ligt, is niet kansrijk.