Uit de rechtspraak van de Afdeling (onder andere de uitspraak van 27 maart 2013 in zaak nr. 201204628/1/A2) kan worden afgeleid dat een redelijk denkend en handelend koper bij de keuze voor een bepaald in een startnotitie uitgewerkt tracé tevens rekening moet houden met tijdelijke overlast en beperkingen die gepaard gaan met de verwezenlijking van dat tracé.
Anders dan de minister betoogt, volgt hieruit evenwel niet dat ook zonder meer rekening moet worden gehouden met de aanleg van bijkomende infrastructurele werken, zoals, in dit geval, een weg aan de achterzijde van de woning. Beslissend is of de aanleg van deze weg op het moment van aankoop van de woning door [wederpartijen] voorzienbaar was.
In de Startnotitie is een tracé voor de omlegging van de Zuid-Willemsvaart tussen de Maas en Den Dungen beschreven. Op de als bijlage I (kaart 1a) bijgevoegde overzichtstekening is de Graafsebaan weergegeven als een rechte lijn die de aan te leggen omlegging van de Zuid-Willemsvaart kruist. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat aan de hand hiervan niet kenbaar was dat het omleggen van de Zuid-Willemsvaart gepaard zou kunnen gaan met de aanleg van een weg aan de achterzijde van de woning. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat een redelijk denkend en handelend koper hiermee rekening had behoren te houden.
Anders dan de minister betoogt, leiden de uitspraken van de Afdeling van 22 april 2009 in de zaken met nrs. 200807292/1/H2, 200807297/1/H2 en 200807301/1/H2 niet tot een ander oordeel. Daartoe is van belang dat het in die zaken ging om een structuurschets waarin het toekomstige ruimtelijke beleid van de gemeente Zaanstad was vastgesteld. In de structuurschets was vermeld dat het op de bij de schets behorende kaart aangewezen gebied als grote bouwlocatie met een capaciteit van circa 5.500 woningen wordt aangewezen. Een dergelijk plan is naar zijn aard globaler dan de aanwijzing van een specifiek tracé, zoals hier aan de orde, zodat de aanleg van bijbehorende infrastructurele werken van ondergeschikte aard, zoals de aanleg van een ontsluitingsweg, eerder voorzienbaar moet worden geacht.
Ter zitting is aan de orde gekomen dat als de Graafsebaan niet zou zijn omgelegd en in plaats daarvan aan de voorzijde van de woning een dijklichaam zou zijn aangelegd ten behoeve van de kruising van de weg met het tracé van de omlegging van de Zuid-Willemsvaart, de schade die [wederpartijen] zouden lijden mogelijk groter zou zijn geweest dan nu het geval is, maar dat dit geen reden is om aan te nemen dat zij de schade die zij nu lijden hadden kunnen voorzien.
ABRS 20-08/14 inzake Zuid-Willemsvaart (RVS:2014:3090).
Noot: een omvangrijk en globaal plan geeft eerder voorzienbaarheid dan een specifiek tracé.De stelling dat “de schade groter had kunnen zijn” geeft geen voordeelsverrekening.