(Voormalige) agrarische bedrijfswoning: persoonsgebonden overgangsrecht

De woning was in het verleden in gebruik bij het loonwerkbedrijf, maar is nu als burgerwoning in gebruik. Het plan beoogt te voorzien in legalisatie van de woonsituatie met persoonsgebonden overgangsrecht voor de huidige bewoners [belanghebbende] en zijn echtgenote. [belanghebbende] is eigenaar van de woning en heeft geen binding meer met het loonwerkbedrijf. [appellant] is eigenaar van het loonwerkbedrijf en kan zich niet verenigen met het plan, omdat hij van mening is dat de woonsituatie met het persoonsgebonden overgangsrecht hem beperkt in zijn bedrijfsvoering. [appellant] betoogt dat de raad bij zijn keuze voor het persoonsgebonden overgangsrecht onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen.

ABRS:  De Afdeling ziet in wat [appellant] heeft aangevoerd, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet een persoonsgebonden overgangsregeling in het plan heeft kunnen opnemen. De raad heeft beoordelingsruimte bij de vraag of aan de voorwaarde uit artikel 3.2.3 van het Bro wordt voldaan dat handhavend optreden tot een onbillijkheid van overwegende aard zou leiden en beleidsruimte bij de keuze om, indien aan de voorwaarden van artikel 3.2.3 van het Bro wordt voldaan, voor het gebruik van grond en opstallen al dan niet een persoonsgebonden overgangsrecht toe te kennen. Uit wat de raad heeft overwogen, volgt dat hij alle betrokken belangen heeft afgewogen, zowel die van [belanghebbende] en zijn echtgenote als eigenaar en bewoners van de woning als die van [appellant] om het planologisch recht op een bedrijfswoning te behouden. Bij zijn keuze voor een persoonsgebonden overgangsrecht heeft de raad kunnen betrekken dat de bewoners van de bedrijfswoning op leeftijd zijn en het de huidige eigenaar in staat stelt de bewoning voort te zetten ook zonder binding met het loonwerkbedrijf, terwijl de woning planologisch een bedrijfswoning blijft. Verder acht de Afdeling van betekenis dat de raad zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat een directe noodzaak bestaat voor het gebruik van de woning als bedrijfswoning. De redenen die [appellant] hiertoe heeft aangevoerd, namelijk de noodzaak om toezicht te kunnen houden op het bedrijf en bij calamiteiten snel ter plaatste te zijn, acht de Afdeling voor een loonwerkbedrijf niet overtuigend.

ABRS 15-11/23 inzake Lingewaard (ECLI:NL:RVS:2023:4267)