Het Hof heeft geoordeeld dat het beroep strekt tot verhoging van de waarde en dat daarom een procesbelang bij het hoger beroep ontbreekt.
Vooropgesteld wordt dat bij Koninklijk Besluit van 15 september 2015, Stb. 2015, 336, is bepaald dat de wijziging van artikel 29, lid 1, letter b, van de Wet WOZ (Wet van 28 maart 2013, Stb. 2013, 129; hierna: de wijziging) op 1 oktober 2015 in werking treedt. De wijziging heeft onmiddellijke werking aangezien niet in een bijzondere bepaling van overgangsrecht is voorzien. Dat brengt mee dat de belastingrechter met ingang van 1 oktober 2015 een tegen een WOZ-beschikking gerichte klacht niet onbehandeld mag laten op de grond dat die klacht strekt tot verhoging van de vastgestelde waarde.
Dat geldt ook indien – zoals hier het geval is – de WOZ-beschikking, de uitspraak op bezwaar en de uitspraak van de rechtbank van vóór die datum dateren. De omstandigheid dat de in (hoger) beroep bestreden uitspraak, beoordeeld naar het ten tijde van die uitspraak geldende recht juist is, staat dan niet in de weg aan gegrondverklaring van het (hoger) beroep en verhoging van de vastgestelde WOZ-waarde.
Opmerking verdient dat het (gedeeltelijk) feitelijke karakter van de waardevaststelling meebrengt dat een belanghebbende niet voor het eerst in cassatie kan verzoeken om de waarde van een onroerende zaak op de voet van de Wet WOZ op een hoger bedrag vast te stellen.
Hetgeen hiervoor in 2.3.2 is overwogen, leidt tot het oordeel dat het Hof ten onrechte het hoger beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk heeft verklaard.
HR 20-10/17 inzake Hellevoetsluis (ECLI:NL:HR:2017:2656).
Noot: de wetgever heeft onderkend dat het door het bredere gebruik van de WOZ‑waarde mogelijk is geworden dat iemand belang heeft bij vaststelling van een hogere WOZ-waarde.