Verzoek om handhavend op te treden

Het betoog van het algemeen bestuur dat het hoger beroep van [appellant] niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang, kan niet leiden tot het daarmee beoogde doel. [appellant] heeft ter zitting toegelicht dat hij jaren heeft moeten wachten voordat aan hem een vergunning voor het bakken van poffertjes op de Albert Cuypmarkt is verleend en dat hij nu op de markt wordt omringd door bakkers die daar zonder vergunning staan. Hij vindt dit niet eerlijk en als gevolg van het bakken zonder vergunning heeft hij omzet gederfd. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] met dit betoog tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat hij schade heeft geleden als gevolg van de bij de rechtbank bestreden besluiten. Voor een verdergaande beoordeling van de gestelde schade is geen ruimte bij de beoordeling van de ontvankelijkheid.

ABRS: beginselplicht tot handhaving:

Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in de concrete situatie behoort te worden afgezien.

In algemeen hier concreet zicht op legalisering, behalve voor niet-vergunde standplaats houder

[belanghebbende B] beschikte niet zelf over een vergunning voor het innemen van een vaste marktplaats. Ten tijde van de uitspraak van de rechtbank bestond in zijn geval dan ook geen concreet zicht op legalisatie, aangezien onduidelijk was of hij opnieuw een vaste marktplaats zou kunnen pachten, die is aan te wijzen als bakplaats waar uitsluitend met elektrische apparatuur gebakken mag worden. Dat [belanghebbende B] een financieel belang heeft bij niet handhavend optreden en hij aldus een belangrijke economische activiteit verliest, biedt geen grond voor het oordeel dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat het algemeen bestuur in dit geval van handhavend optreden behoorde af te zien. De Afdeling overweegt dat deze omstandigheid en dit belang voor rekening en risico van [belanghebbende B] dienen te komen aangezien hij de inrichting heeft geëxploiteerd, wetend dat hij dat deed zonder de daarvoor vereiste vergunning (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI0416). Dat het hier gaat om een voortzetting van een situatie die al een aantal jaren aan de gang is en gedurende die jaren het algemeen bestuur niet handhavend heeft opgetreden gelet op de veranderingen die eraan zaten te komen, maakt niet dat het handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat het algemeen bestuur om die reden van handhavend optreden behoorde af te zien. Derhalve heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het algemeen bestuur ten aanzien van [belanghebbende B] van handhavend optreden mocht afzien. Het algemeen bestuur hoeft echter geen nieuw besluit op de aanvraag te nemen, omdat inmiddels de illegale situatie is beëindigd.

Het betoog slaagt.

ABRS 14-08/18 inzake Stadsdeel Zuid Amsterdam (ECLI:NL:RVS:2018:2732).

Noot: duidelijk overzicht van beginselplicht tot handhaving ABRS 04-07/18 inzake Deventer, met helder uitleg in annotatie TBR 2018 blad 822 e.v.