Verzoek herziening RIP Hedwigepolder

Voormalig grondeigenaar (verzoeker: zijn vastgoed is inmiddels onteigend) heeft de Afdeling verzocht om herziening van de uitspraak van 12 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4074, waarin het beroep van onder meer [verzoeker] tegen het rijksinpassingsplan “Hertogin Hedwigepolder” (hierna: RIP) en de uitvoeringsbesluiten ongegrond is verklaard.

Volgens [verzoeker] was de Afdeling tot een ander oordeel gekomen als zij destijds bekend was geweest met de omstandigheid dat het water van de Westerschelde ernstig is verontreinigd met poly- en perfluoralkylstoffen (PFAS). Daardoor stroomt volgens [verzoeker] in geval van ontpoldering met PFAS verontreinigd water het gebied binnen.

De minister en anderen stellen dat [verzoeker] geen belang heeft bij zijn verzoek om herziening, omdat de juridische eigendom van de Hedwigepolder na de onteigening door de Staat is overgedragen aan de provincie Zeeland, zodat [verzoeker] niet meer over een terugvorderingsactie op grond van artikel 61 van de Onteigeningswet beschikt. De minister en anderen wijzen hierbij op het arrest van de Hoge Raad van 25 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9554.

Belangenafweging: De voorzieningenrechter acht met name het risico op ongecontroleerde inundatie in geval van het staken van de werkzaamheden van veel gewicht bij het beoordelen van het verzoek om voorlopige voorziening. Afgezet tegen het feit dat het risico op schade aan het milieu bij het voortzetten van de werkzaamheden beperkt wordt geacht, komt hij tot de conclusie dat moet worden afgezien van het treffen van een voorlopige voorziening.

Voorlopige voorziening ABRS 23-06/22 (ECLI:NL:RVS:2022:1780)

Noot: verwijzing naar vliegveld Eindhoven: teruglevering door onteigenaar (gemeente)  kon niet omdat die het onteigende inmiddels doorgeleverd had aan de Staat (vliegveld)