Verweer artikel 17 Ow

Beoordelingsmaatstaf

Rb: De rechtbank stelt voorop dat de onteigeningsrechter bevoegd is de rechtmatigheid van het onteigeningsbesluit te toetsen als de stellingen van de te onteigenen partij daartoe aanleiding geven. Ten aanzien van de noodzaak tot onteigening en de afweging van de betrokken belangen, dient de onteigeningsrechter te beoordelen of de Kroon in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. Daarbij dient de rechter in beginsel alleen acht te slaan op feiten die in de bestuurlijke procedure tijdig naar voren zijn gebracht. Een uitzondering hierop is aan de orde wanneer hetgeen de te onteigenen partij aanvoert, zo dat juist wordt bevonden, meebrengt dat de onteigening in het licht van na (de goedkeuring van) het onteigeningsbesluit gewijzigde of aan het licht gekomen omstandigheden aan de zijde van de onteigenende partij in strijd is met het recht, omdat de onteigening niet (meer) geschiedt ten behoeve van het doel waarvoor volgens het onteigeningsbesluit onteigend wordt, of omdat ten gevolge van gewijzigde inzichten met betrekking tot de uitvoering van een aan de onteigening ten grondslag liggend besluit of plan niet (meer) kan worden gezegd dat de onteigening geschiedt ter uitvoering daarvan. In het geval die uitzondering zich voordoet is wel plaats voor een zelfstandige beoordeling door de onteigeningsrechter van de noodzaak tot onteigening, en wel naar het tijdstip van zijn uitspraak.

Met betrekking tot het verweer dat de Staat niet aan artikel 17 Ow heeft voldaan overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 17 Ow schrijft de onteigenende partij gebiedend voor te trachten hetgeen onteigend moet worden bij minnelijke overeenkomst te verkrijgen. Daarbij dient die partij niet te werk te gaan alsof dit voorschrift een te verwaarlozen formaliteit is. In dat geval wordt te kort gedaan aan de strekking van dit artikel dat gericht is op het zo mogelijk vermijden van een rechtsgeding. Bij de vraag of aan de eis van art. 17 Ow is voldaan moet ook worden gelet op de omstandigheid dat het algemeen belang verlangt dat het onteigende spoedig door de onteigenaar wordt verkregen. De pogingen om hetgeen moet worden onteigend bij minnelijke overeenkomst te verkrijgen moeten worden ondernomen in de periode tussen het definitief worden van het KB, in deze zaak 8 maart 2022, en het uitbrengen van de dagvaarding, 28 juli 2022. Bij de vraag of aan de eis van art. 17 Ow is voldaan, mag acht worden geslagen op hetgeen zich met betrekking tot de verkrijging in der minne heeft afgespeeld voorafgaand aan het definitief worden van het onteigeningsbesluit, en op het standpunt van de eigenaar dat daaruit blijkt. Immers daaruit kan blijken dat hetgeen na het definitief worden van het besluit tot onteigening door de onteigenende partij is ondernomen heeft te gelden als een poging die beantwoordt aan de strekking van artikel 17 Ow en niet slechts als een ingevolge de wet te vervullen formaliteit.

Beoordeling

Aan zijn beroep op schending door de Staat van artikel 17 Ow legt [gedaagde] ten grondslag dat de Staat niet bereid is gebleken om inhoudelijk te reageren op de brief van de adviseur van [gedaagde] van 14 juni 2022. De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van de Staat zoals dat blijkt uit de e-mail van 22 juli 2022, gelet op de daaraan voorafgaande pogingen van de Staat de gronden minnelijk te verwerven en de houding van [gedaagde] , verdedigbaar is. Immers [gedaagde] heeft vanaf het eerste schriftelijke aanbod van de Staat op 23 december 2019 tot 14 juni 2022 niet inhoudelijk gereageerd. De houding van [gedaagde] werd, zo blijkt uit de stellingen van partijen over en weer, kennelijk ingegeven door de omstandigheid dat hij slechts aanpassing van het traject wilde. Gelet op het vorenstaande en op het feit dat de standpunten van de Staat en [gedaagde] met betrekking tot de omvang van de schadeloosstelling ver uit elkaar lagen mocht de Staat ervan uitgaan dat niet te verwachten viel dat er (op redelijke termijn) tot overeenstemming zou worden gekomen. Aangezien de strekking van artikel 17 Ow niet alleen is gericht op het zo mogelijk vermijden van een rechtsgeding, maar ook op de omstandigheid dat het algemeen belang verlangt dat het onteigende spoedig wordt verkregen door de onteigenaar, kon de Staat zonder nog verder te onderhandelen tot dagvaarding overgaan. Aangezien de rechtbank het verweer van [gedaagde] dat de Staat niet aan artikel 17 Ow heeft voldaan passeert en de bij de wet voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, zal de rechtbank de onteigening vervroegd uitspreken.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 15-02/23 inzake onteigening A27 (ECLI:NL:RBZWB:2023:1079)

Noot: in deze zaak was, zo weet René van Hoogmoed als rechtbankdeskundige, twee keer een descente; dit vanwege wijziging te onteigenen oppervlakte.

Noot 2: min of meer in gelijke zin vonnis van dezelfde rechtbank en dezelfde datum, waar aanvankelijk de Staat ruilgrond probeerde te verwerven, maar nadien concludeerde dat dit niet lukte. Rechtbank Zeeland-West-Brabant 15-02/23 inzake onteigening A27 (ECLI:NL:RBZWB:2023:1081)

Noot 3: zelfde rechtbank 08-02/23 inzake Staat/Kragtbouw (ECLI:NL:RBZWB:2023:1082)

De rechtbank overweegt dat het Tracébesluit in deze onteigeningsprocedure niet ter beoordeling staat. Dit Tracébesluit is inmiddels door de uitspraak van de Afdeling op 26 augustus 2020 onherroepelijk geworden.