Verwachtingswaarde na eliminatie

Conclusie A-G strekt tot vernietiging bestreden arrest Hof

I.

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 18-01/22 inzake Staat/Rijksweg A4 (ECLI:NL:GHSHE:2022:112)

Wel eliminatie TB, maar TB weggedacht was er geen lucratieve bedrijvenbestemming gekomen.

De conclusie ten aanzien van de in a tot en met f genoemde plannen (structuurplan e.d.), is dat de bestemming daarin, waarop [geïntimeerde] de door hem gestelde verwachtingswaarde baseert, voortbouwt op concrete plannen voor de A4, althans dat aan het plan geen verwachtingswaarde op de peildatum kan worden ontleend. Er waren los van de (plannen voor de) A4 dus geen plannen tot ontwikkeling van het perceel tot bedrijventerrein.

II.

A-G 13-01/23 inzake Staat/Rijksweg A4 (ECLI:NL:PHR:2023:79)

  1. Toegespitst op een nadeel in verband met het werk dan wel de plannen daarvoor: de vermogenspositie van de onteigende behoort te blijven zoals zij vóór de onteigening was en de onteigenaar behoort zich er niet op te kunnen beroepen dat op de peildatum het werk reeds zijn schaduw vooruit werpt met als gevolg dat de waarde van het onteigende gedeeltelijk is verdampt. Omdat die verdamping het gevolg is van het werk waarvoor wordt onteigend, althans van de plannen daarvoor, is de schadeloosstelling alleen dan volledig, indien bij de bepaling van de werkelijke waarde op de peildatum dat werk en die plannen worden weggedacht.
  2. Die kans op lucratieve bestemming heeft wel bestaan, maar is hen door het plan voor het werk en daarmee te vereenzelvigen voorafgaande plannen ontnomen. Anders gezegd, uitsluitend vanwege die plannen is de verwachtingswaarde verdampt. Daarom is het redelijk dat we bij vaststelling van de werkelijke waarde op de peildatum die plannen elimineren.
  3. voor bijna elke bestemmingswijziging in een bestemmingsplan geldt immers dat daarvoor wel enig voorafgaand plan zal zijn aan te wijzen, indien dat plan niet hetzelfde (concrete) plan behoeft te zijn waarvoor wordt onteigend. De overheidsplanologie in ons dichtbevolkte land grossiert nu eenmaal in ruimtelijke plannen van allerlei aard. Die consequentie (elimineren van het bestemmingsplan is in feite de hoofdregel) leek vervolgens in verschillende rechtbankuitspraken inderdaad te worden aanvaard. Daarover oordeelde HR 15-01-2016: Het bestemmingsplan wordt slechts dan geëlimineerd voor zover het niet zijn normale rol in de ruimtelijke ordening heeft vervuld, maar slechts ertoe strekt de juridisch-planologische onderbouwing en regeling te geven die de beoogde aanleg van het werk waarvoor onteigend wordt, mogelijk maakt.Met de arresten van 15 januari 2016 is dus (weer) duidelijk dat eliminatie van het bestemmingsplan uitzondering is. Dat ook reeds aan het bestemmingsplan voorafgaande ruimtelijke plannen mede behoren te worden geëlimineerd is niet onmogelijk, maar naar zijn aard nóg uitzonderlijker (arresten Groenblauwe Slinger en Waterdunen) Hoe dan ook veronderstelt een vereenzelviging van ruimtelijke plannen met het plan voor werk waarvoor wordt onteigend dat ten tijde van de vaststelling van die ruimtelijke plannen reeds een concreet plan voor een werk ter plaatse van het onteigende bestond. Dat de plannen voorzagen in de mogelijkheid van een werk zoals dat waarvoor uiteindelijk wordt onteigend en/of daarmee vergelijkbare of samenhangende werken, is dus bepaald onvoldoende (onderstreping Hoogstate). Dat is alleszins terecht, want een opvatting in tegengestelde zin zou gemakkelijk leiden tot de ontkenning van een verwachting met betrekking tot gronden die wel degelijk heeft bestaan en die alleen als gevolg van het plan voor het werk en daarmee te vereenzelvigen concrete voorafgaande plannen later is verdwenen (vergelijk hiervoor 3.3).
  1. Volgens het hof mogen en moeten de plannen voor het bedrijventerrein Reinierpolder worden geëlimineerd, ook al betreft het werk waarvoor is onteigend niet dat bedrijventerrein, maar de A4, namelijk in het geval dat de plannen voor het bedrijventerrein voortbouwen op concrete plannen voor de A4. Aldus leest het hof het verwijzingsarrest niet zomaar enigszins anders dan ik zojuist verdedigde, maar veronderstelt het hof dat uw Raad met het verwijzingsarrest een geheel nieuwe weg is ingeslagen, die het bereik van de eliminatieregel zeer aanzienlijk uitbreidt, buiten de grenzen van haar formulering in art. 40c Ow. Mijns inziens bestaat voor deze lezing van het verwijzingsarrest geen enkele grond.
  2. voor de praktijk mijns inziens een gemakkelijke stelregel is dat een planologisch document dat een soortgelijk werk voorzag op een (enigszins) andere locatie, nooit kan worden vereenzelvigd met het (plan voor het) werk waarvoor wordt onteigenden dus niet behoort te worden geëlimineerd. Eerst indien een planologisch document van juist dezelfde locatie uitging, kan de vraag rijzen of dit reeds op hetzelfde concrete plan berustte waarvoor later is onteigend.

 

Noot: betreft Rijksweg A4 nabij Steenbergen. Eliminatie: Het uitzonderingskarakter van art. 40c Ow brengt mee dat de bepaling terughoudend dient te worden toegepast.

Voor de liefhebber een fraai overzicht van de rechtspraak, waaruit overigens wel weer blijkt dat de eliminatie regel ingewikkeld is.