Vervolg Buitenring Parkstad: opheffen schorsing, erfdienstbaarheid van uitzicht

Zie Kort Geding Rechtbank Limburg 29-06/18 (ECLI:NL:RBLIM:2018:6179):

1.

schorsing omgevingsvergunning voor bouw viaduct (dat uitzicht teniet doet). Voorzieningenrechter merkt op:

De voorzieningenrechter is van oordeel dat daarom geen uitvoering mag worden gegeven aan de omgevingsvergunning tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter heeft daarbij overwogen dat zij zich realiseert dat met verwezenlijking van het bouwplan een groot maatschappelijk belang is gemoeid en dat schorsing van het primaire besluit mogelijk tot grote (plannings)gevolgen zal leiden. Zij heeft gewezen op de mogelijkheid om een (kort geding) procedure aanhangig te maken bij de civiele rechter over de (definitieve) uitleg over de erfdienstbaarheid dan wel de eventuele opheffing daarvan, alsmede op de mogelijkheid van opheffing van de getroffen voorlopige voorziening met toepassing van artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

2.

Kort Geding: provincie Limburg probeert tevergeefs de schorsing ongedaan te maken, met als stelling dat G. misbruik maakt van recht. In kort geding wordt geoordeeld dat provincie onzorgvuldig is geweest terzake van de erfdienstbaarheid. Zie de beterffende uitspraak die Hoogstate op 30-06/18 op deze pagina vermeldde.

3.

Bij faxbericht van 4 juli 2018 heeft het college een op 3 juli 2018 aan G.  gerichte e-mail overgelegd. Daarin wordt G. een financiële compensatie geboden voor de inbreuk die de realisatie van de kunstwerken op de erfdienstbaarheid maakt. Daarbij is ter onderbouwing van dat bod een door [naam 2] van adviesbureau [naam 3] (hierna: [naam 3] ) op 4 juli 2018 opgestelde notitie gevoegd. [naam 3] maakt daarin een schatting van de schade voor G. wanneer hij de inbreuk op de erfdienstbaarheid toestaat. Daarnaast wordt een bedrag van € 20.000 geboden bij wijze van compensatie van de door het college gemaakte fout.

Op grond van artikel 8:87, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, ook ambtshalve, een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen.

De voorzieningenrechter overweegt dat uit de uitspraak van de civiele rechter van 29 juni 2018 volgt dat het aanbod van een voldoende financiële compensatie maakt dat sprake is van misbruik van recht bij het volharden in het beroep op de erfdienstbaarheid. In dat geval valt immers, aldus de civiele rechter, met zekerheid de privaatrechtelijke belemmering weg. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door het college geboden financiële compensatie voor de inbreuk die de bouw van de kunstwerken op de erfdienstbaarheid maakt, gelet op de onderbouwing hiervan door [naam 3] , niet als een evident ontoereikende compensatie kan worden aangemerkt. Een overtuigende en onderbouwde weerlegging van die onderbouwing van [naam 3] van de zijde van G. is achterwege gebleven.G. heeft zelfs niet kenbaar gemaakt op welk bedrag hij de schade van de inbreuk op de erfdienstbaarheid becijfert, laat staan dat daarover door hem een deskundigenrapport is ingebracht.

Gelet op het vorenstaande zal de voorzieningenrechter het verzoek om opheffing van de getroffen voorlopige voorziening toewijzen. Dit betekent dat Boskalis de werkzaamheden mag hervatten. De voorzieningenrechter wijst Boskalis er op dat zolang de omgevingsvergunning niet onaantastbaar is, zij op eigen risico hiervan gebruik maakt.

Rechtbank Limburg, voorlopige voorzieningen 13-07/18 (ECLI:NL:RBLIM:2018:6722).