Bevrijdende verjaring? Nee, want gebruiker van de grond is altijd houder geweest en nooit bezitter geworden.
De verjaring(stermijn) van artikel 3:105 en 3:306 BW begint te lopen als sprake is van bezit (artikel 3:101 BW). Artikel 3:107 lid 1 BW omschrijft bezit als het houden van een goed voor zichzelf. Hieronder moet worden verstaan het uitoefenen van de feitelijke macht over een goed met de pretentie rechthebbende te zijn. Het houden voor zichzelf sluit uit dat een ander als rechthebbende wordt erkend.
Of iemand een goed houdt en of hij dit voor zichzelf of voor een ander doet, wordt naar verkeersopvatting beoordeeld (artikel 3:108 BW). Bezit moet voor derden voldoende kenbaar zijn, wat onder meer betekent dat de rechthebbende uit de gedragingen van degene die zich op verjaring wil beroepen objectief gezien moet kunnen opmaken dat zijn eigendomsrecht wordt bedreigd. Zolang dat niet het geval is, hoeft er voor de rechthebbende immers geen reden te zijn om actie te ondernemen.
Toen [naam persoon A] c.s. in 1995 het perceel in eigendom heeft verkregen, is de strook grond tussen partijen ter sprake geweest. Aan de orde is geweest of er een grondruil mogelijk was. Toen dat voor de gemeente geen optie bleek, heeft [naam persoon A] c.s. de gemeente gevraagd wat er met de strook grond zou gebeuren. Namens de gemeente is toen meegedeeld dat zij geen plannen had met de strook grond en dat [naam persoon A] c.s. deze mocht gebruiken, zolang daarop maar niet gebouwd werd. [naam persoon A] c.s. heeft de strook grond vervolgens betrokken bij zijn tuin. Daarmee is [naam persoon A] c.s. houder van de strook grond geworden. Immers, [naam persoon A] c.s. gebruikte de strook grond met toestemming van de gemeente en onder de door haar gestelde voorwaarde. Een dergelijke toestemming tot gebruik staat in de weg aan bezit. [naam persoon A] c.s. erkende in 1995 het eigendomsrecht van de gemeente en pretendeerde niet rechthebbende te zijn van de strook grond.
Rechtbank Rotterdam 10-03/21 inzake Westvoorne (ECLI:NL:RBROT:2021:2495)