Verhouding planschade en nadeelcompensatie (bij tijdelijke overlast)

[appellante] betoogt terecht dat zij in haar aanvraag heeft verzocht om een tegemoetkoming in de planschade én om nadeelcompensatie als gevolg van de werkzaamheden die vijf jaar hebben geduurd. Het verzoek om tegemoetkoming in de schade die [appellante] stelt te hebben geleden als gevolg van de feitelijke werkzaamheden, valt niet binnen het bereik van artikel 6.1 van de Wro, omdat deze schade niet kan worden aangemerkt als een rechtstreeks gevolg van de bestemmingsplannen. De gestelde schade kan wel worden toegerekend aan uit deze besluiten voortvloeiende besluiten of uitvoeringshandelingen. De rechtbank heeft niet onderkend dat het college  een beslissing diende te nemen op het verzoek om nadeelcompensatie en niet kon volstaan met het standpunt dat de gestelde schade niet op grond van artikel 6.1 van de Wro voor vergoeding in aanmerking komt en dat met het verzoek om nadeelcompensatie buiten de aanvraag om een planschadetegemoetkoming wordt getreden.

De Afdeling stelt vast dat in de gemeente Maastricht ten tijde van belang geen wettelijke grondslag voor de behandeling van een verzoek om nadeelcompensatie bestond. Het college voerde evenmin beleid voor de behandeling van een verzoek om nadeelcompensatie op basis van een gepubliceerde beleidsregel. Bij gebreke van een wettelijke grondslag of gepubliceerde beleidsregeling is de bestuursrechter slechts bevoegd tot kennisneming van beroepen tegen een zuiver schadebesluit, indien die rechter ook bevoegd is te oordelen over beroepen tegen de gestelde schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid zelf (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 1997, ECLI:NL:RVS:1997:AA6762).

Het voorgaande brengt met zich dat het college alsnog een beslissing op het verzoek om nadeelcompensatie moet nemen. Het college dient hierbij te bezien of het gestelde nadeel het gevolg is van de besluiten van 21 juli 2011 en 18 november 2011, en zo ja, of dit nadeel buiten het normaal maatschappelijk risico van [appellante] valt.

ABRS 26-06/19 inzake Maastricht (ECLI:NL:RVS:2019:1995)