Verhoging waterpeil: gewasschade – belastingschade

De schade-advies-commissie heeft de jaarlijkse inkomensschade vanaf 2005 berekend en deze gekapitaliseerd met factor 10, omdat de betrokken percelen eigendom zijn van [appellant]. Om te komen tot een bedrag waarop de kapitalisatiefactor van toepassing is, heeft de commissie gemiddelden berekend op basis van een tienjarenreeks van bruto-opbrengsten per hectare. De totale inkomensschade is berekend op afgerond € 228.900,-. Deze schade komt volgens de commissie niet geheel voor vergoeding in aanmerking, omdat de schade voor een deel (10%) tot het normaal ondernemersrisico van [appellant] behoort. Dit leidt tot een te vergoeden schade van € 206.010,-.

De commissie heeft aanvullend onderzocht of [appellant] vermogensschade heeft geleden door de herinrichting van de beek. De commissie heeft de waardevermindering van de percelen vastgesteld op € 147.750,-, en vastgesteld dat deze, na aftrek van een korting van 10%, wordt geacht te zijn verdisconteerd in de gekapitaliseerde inkomensschade.

ABRS: Waterwet (art. 7:14) niet van toepassing, want die is pas later in werking getreden; dus geldt de eigen nadeelcompensatie regeling van het waterschap.

Gelaedeerde claimt een hogere factor dan 10. ABRS: Het is vaste rechtspraak dat voor de berekening van de inkomensschade van de eigenaar-gebruiker kapitalisatiefactor 1O wordt toegepast. Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2012; ECLI:NL:RVS:2012:BW6926, (r.o. 2.27). ABRS verwijst daarbij naar onteigeningsrechtspraak.

De Afdeling komt tot de slotsom dat het dagelijks bestuur per saldo 10% van de getaxeerde schade wegens normaal ondernemersrisico voor rekening van [appellant] heeft mogen laten. De commissie heeft de opbrengstderving van het deel van de gronden dat door de herinrichting van de beek in een nadeliger positie is komen te verkeren, begroot op iets minder dan 17% op jaarbasis. Van deze omzetderving wordt 10% voor rekening van Lamers gelaten. Dit komt neer op 1,7% van de omzet op jaarbasis. Er is geen grond voor het oordeel dat dit onevenredig is. Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 11 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:336 en 12 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4032, waarin voor de beoordeling van de vergoedbaarheid van inkomensschade aansluiting is gezocht bij het in artikel 6.2, tweede lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening neergelegde minimumforfait van 2%.

ABRS: Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, komt belastingschade voor vergoeding in aanmerking als dergelijke schade rechtstreeks het gevolg is van het desbetreffende schadeveroorzakend besluit of zoals in dit geval van schadeveroorzakend handelen. Zie de uitspraak van de Afdeling van 3 februari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL1791. Waterschap heeft ten onrechte de beoordeling van belastingschade buiten beschouwing gelaten.

ABRS 16-02/22 waterschap Limburg (ECLI:NL:RVS:2022:488)

Noot: een bekende aanpak bij de Afdeling: eerst inkomensschade berekenen en daarna onderzoeken of er nog aanvullende vermogensschade is. Interessant is om te bezien hoe dat qua belastingschade uitpakt. Waardevermindering/vermogensschade kan/zal (gedeeltelijk) onder de landbouwvrijstelling vallen, terwijl inkomensschade nu in één jaar wordt uitgekeerd in plaats van een met de factor 10 overeenkomende reeks van jaren zodat al snel sprake is van eerdere belasting betaling.

VvOR besteedde 27-01/22 een bijeenkomst aan de problematiek van belastingschade.