Laatste update: april 2023
Een overzicht van belangrijke jurisprudentie planschade op alfabetische volgorde
Een mooi overzicht van de stand van de jurisprudentie per 2016 inzake planschade geeft de Afdeling in ABRS 28-09/16 inzake Zutphen (ECLI:NL:RVS:2016:2582).
Aan de orde komen – onder meer – de planologische vergelijking, het causale verband, peildatum, voorzienbaarheid en normaal maatschappelijk risico.
Op dat laatste punt is de uitspraak overigens achterhaald door meer recente jurisprudentie. Zie het kopje “Normaal maatschappelijk risico”.
Verkoper, die per peildatum (datum inwerkingtreding) eigenaar was, draagt zijn aanspraken op vergoeding van planschade over op koper.
ABRS 13-08/08 inzake Vlist (BD9961): bij planschade komt uitsluitend voor vergoeding in aanmerking waardevermindering van het onroerend goed waarvan de verzoeker op de peildatum eigenaar was, omdat alleen het vermogen van de eigenaar daardoor rechtstreeks wordt getroffen. Aan het overdragen van aanspraken op vergoeding van planschade komt daarom geen betekenis toe.
Een aanvraag om tegemoetkoming in planschade dient beoordeeld te worden door een onafhankelijk adviseur.
Dat het college regelmatig opdrachten tot advisering aan Verhagen geeft, is onvoldoende om aan zijn onafhankelijkheid te twijfelen. Ook de stelling van [appellante] dat Verhagen een taxatie voor de gemeente heeft uitgebracht voor een perceel grond gelegen aan de Tienvoet te Heinenoord, geeft geen aanleiding voor dergelijke twijfel. Verhagen is als adviseur ingeschakeld, niet als belangenbehartiger van de gemeente.
ABRS 23-03/16 inzake Binnenmaas (ECLI:NL:RVS:2016:795).
Niet onafhankelijk was de positie van Hekkelman als enerzijds advocaat (belangenbehartiger) en anderzijds planschadeadviseur, zie ABRS 17-12/14 inzake Helmond (ECLI:NL:RVS:2014:4570).
Die lijn zet de Afdeling voort in ABRS 13-07/16 inzake Raalte (ECLI:NL:RVS:2016:1970): “Indien een deskundige of diens kantoorgenoten in andere zaken aan de gemeenterechtsbijstand (als advocaat of gemachtigde) verlenen of korte tijd geleden verleend hebben, is er ten aanzien van die deskundige sprake van schijn van partijdigheid als het gaat om planschade-advisering.”
Wat betreft de vraag of belastingschade voor vergoeding in aanmerking komt, is de Afdeling van oordeel dat deze vraag bij een verzoek om planschade, net als bij een verzoek om nadeelcompensatie, bevestigend beantwoord moet worden als dergelijke schade rechtstreeks een gevolg is van het desbetreffende schadeveroorzakende besluit.
ABRS 03-02/21 inzake Duiven (ECLI:NL:RVS:2021:207)
Bij “echte” bedrijfswoningen is eerder wel overwogen dat die minder schade gevoelig zijn. Zie bijvoorbeeld ABRS 21-09/11 inzake Westvoorne (ECLI:NL:RVS:2011:BT2133) en Rechtbank Gelderland 16-07/15 inzake Doetinchem (ECLI:NL:RBGEL:2015:4617) “Omdat op het perceel geen woonbestemming rustte maar slechts een dienstwoning was toegestaan heeft de commissie deze waarde gecorrigeerd met een factor van 0,7. De kring van gegadigden is kleiner is voor een dienstwoning omdat er een band met het bedrijf moet zijn, zodat de correctie noodzakelijk is, aldus de commissie.”
Voor zover het college heeft gesteld dat de woning van [appellant] een bedrijfswoning is en dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling hinderfactoren in een dergelijke situatie minder zwaar worden gewogen dat bij een normale burgerwoning, komt de StAB terecht tot de conclusie dat de mogelijke bedrijfsactiviteiten – detailhandel – voor wat betreft aard en omvang zeer kleinschalig zijn en de omstandigheid dat de woning van [appellant] een bedrijfswoning is in dit geval niet zwaar moet worden meegewogen.
ABRS 24-05/17 inzake Oldebroek (ECLI:NL:RVS:2017:1402).
De complexwaarde ex artikel 40d Onteigeningswet is bij de waardering in het kader van planschade niet van toepassing.
ABRS 05-04/23 inzake Eindhoven (ECLI:NL:RVS:2023:1337)
Ingevolge artikel 6.5, onder a, van de Wro vergoedt het college, indien het een tegemoetkoming, als bedoeld in artikel 6.1 toekent, daarbij tevens de redelijkerwijs gemaakte kosten van rechtsbijstand en andere deskundige bijstand.
onder redelijkerwijs gemaakte kosten dient niet te worden verstaan de kosten die de aanvrager met betrekking tot de indiening van de aanvraag heeft gemaakt, maar – onder omstandigheden – wel de kosten die de aanvrager maakt vanaf het moment dat de door het college ingeschakelde deskundige een concept-advies dan wel advies over de aanvraag aan het college heeft uitgebracht tot het moment dat het college op de aanvraag een besluit heeft genomen waartegen rechtsmiddelen kunnen worden ingesteld.
Daarbij is niet van belang of het commentaar van de aanvrager heeft geleid tot aanpassing van het advies.
Zie voor een nuancering hierop: ABRS 11-06/12 inzake Zuidplas (LJN: BX1032).
Relevant is voorts de vraag of het inschakelen van een deskundige door aanvrager redelijk was en of de door die deskundige gemaakte kosten redelijk zijn.
Zie: ABRS 24-12/13 inzake Goes (ECLI:NL:RVS:2013:2534).
In gevallen wordt ook wel gerekend met een forfetair bedrag, zie ABRS 19-02/14 inzake Eindhoven (ECLI:NL:RVS:2014:529).
Bij maximalisatie van de bestemmingsplannen moet geen rekening worden gehouden met flexibiliteitsbepalingen, zoals ontheffings- of wijzigingsmogelijkheden.
Zie ABRS 01-08/12 inzake Utrechtse Heuvelrug (ECLI:NL:RVS:2012:BX3316)
Dat geldt ook bij directe planschade, althans in ieder geval voor het nieuwe regime.
Zie ABRS 22-09/21 inzake Deurne (ECLI:NL:RVS:2021:2114)
In planschadeprocedures geldt niet de bestuursrechtelijke “grondentrechter” zoals die wel geldt in het ruimtelijk bestuursrecht.
Net als bij nadeelcompensatiezaken, waarbij het gaat om schade die beweerdelijk is veroorzaakt door een besluit dat niet is gebaseerd op het omgevingsrecht, wordt bij planschadezaken en andere nadeelcompensatiezaken in het omgevingsrecht de grondentrechter verlaten. Er gelden wel enige beperkingen voor het aanvoeren van nieuwe gronden in hoger beroep. Zo zullen gronden die uitdrukkelijk zijn prijsgegeven, buiten beschouwing worden gelaten als zij in hoger beroep (opnieuw) worden aangevoerd . Verder kan op een gegeven instemming met een door de rechter in eerste aanleg gekozen werkwijze in hoger beroep niet worden teruggekomen.
ABRS 09-03/22 inzake Bunnik (ECLI:NL:RVS:2022:693)
Voor inkomensschade geldt dat – ook als de planologische maatregel nog niet is uitgevoerd – de peildatum de datum van inwerkingtreding van het plan is. Dat het toekomstig te derven inkomensschade betreft, doet daaraan niets af.
Wel dient een verrekening plaats te vinden tussen de inkomens- en vermogensschade.
Zie ABRS 20-09/17 inzake Peel en Maas / BreeBronne (ECLI:NL:RVS:2017:2553)
Bovendien dient rekening te worden gehouden met de mogelijkheden van voortgezet gebruik.
ABRS 03-02/21 inzake Duiven (ECLI:NL:RVS:2021:207)
De beoordeling van een planschadeverzoek gebeurt door te vergelijken van hetgeen volgens het nieuwe bestemmingsplan dan wel ingevolge de nieuwe planologische regeling kan worden gebouwd, met hetgeen onder het voordien geldende planologische regime mogelijk was. Ook een planologische wijziging in het toegelaten gebruik van grond of gebouwen kan grondslag voor een planschadevergoeding zijn. Niet de feitelijke situatie vóór en nà de wijziging van het planologische regime zijn van belang, maar uitsluitend de bouw- en gebruiksmogelijkheden volgens het nieuwe, in vergelijking met het oude planologische regime. Daarbij wordt uitgegaan van maximalisering van de planologische regimes, dat wil zeggen de meest nadelige invulling voor degene die verzoekt om vergoeding van planschade.
Bij hoge uitzondering geldt niet de regel van maximalisering, zoals in de zaak Heemskerk Coentunnelweg (ABRS 18-01/08, AU9825), vanwege het feit dat in het verlengde van die weg het tracé reeds grotendeels met woningen bebouwd is, zodat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kon worden aangenomen dat de onder het oude bestemmingsplan mogelijk gemaakte wegaanleg niet zal plaatsvinden.
Afwijken van de hoofdregel van maximalisering komt maar zeer zeldzaam voor. Doorgaans ziet de Afdeling geen bewijs voor de aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid. Zie bijvoorbeeld ABRS 22-10/14 inzake Leidschendam-Voorburg (ECLI:NL:RVS:2014:3791).
Dat gaat erg ver, zie bijvoorbeeld de uitspraak inzake een puntdak van 15 meter hoogte, bij een goothoogte van 3 meter. Volgens de Afdeling is realisatie van een dergelijke “puntmuts” onder oude planologische regime niet uitgesloten. ABRS 04-11/15 inzake Zwolle (ECLI:NL:RVS:2015:3383).
De mogelijkheden onder het oude (en nieuwe) regime moeten ook voor de getroffene op positieve wijze worden gemaximaliseerd. Zie ABRS 26-03/14 inzake Texel (ECLI:NL:RVS:2014:1037) waarin het verweer van het College dat realisering van een winkelbestemming in economisch opzicht onwaarschijnlijk is, niet opgaat.
In de omgeving van de woning van aanvrager is sprake van een planologische nadeligere situatie. Voor gronden gelegen tussen die woning enerzijds en de locatie met de planologisch nadeligere situatie anderzijds liggen gronden waarvan de bestemming niet wijzigt. Daarop kan een muur of schutting geplaats worden. Aanvrager betoogt dat deze gronden niet zijn eigendom zijn en dat hij dus niet binnen zijn invloedsfeer heeft om zo’n muur of schutting te plaatsen.
ABRS 07-03/07 inzake Coevorden BA0097: bij planvergelijking moet niet alleen rekening gehouden worden met de planologische mogelijkheden op gronden waarvan het planologische regime is gewijzigd, maar ook met de planologische mogelijkheden van de “tussengelegen” gronden. Dat aanvrager het niet in de hand heeft daarop de bouwmogelijkheden (van zo’n schutting) te benutten, maakt dat niet anders. Bij de planvergelijking is derhalve terecht mede in aanmerking genomen dat ook in de nieuwe situatie sprake is van planologische afschermende mogelijkheden op de tussengelegen gronden.
Realisatie van de tussengelegen bestemming moet echter geen zuiver theoretische aangelegenheid zijn, zoals een geluidscherm langs een rustige Provinciale weg: zie ABRS 28-09/16 inzake Achtkarspelen (ECLI:NL:RVS:2016:2574).
Bestemmingsplan kent geluidscontour, waarbinnen geen woningen gebouwd mogen worden. Vervolgens vrijstelling art. 19 WRO voor bouw van twee woningen, als gevolg waarvan buurman schadevergoeding ontvangt. Derde-belanghebbende betoogt dat geluidscontour inmiddels feitelijk niet meer bestond en dat er dus geen schade was, omdat het bouwverbod onder “oude planologische regime” onverbindend was. De Afdeling gaat ook hier uit van de bepalingen onder het oude planologische regime en constateert derhalve wel een planologische verslechtering.
ABRS 25-05/1 inzake Krimpen aan den IJssel (LJN: BQ5872).
Het aanmerken van een binnenplanse ontheffing in artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder b, als een zelfstandige oorzaak van schade dient naar het oordeel van de Afdeling tot gevolg te hebben, dat bij de planvergelijking een in een bestemmingsplan opgenomen ontheffingsmogelijkheid bij de maximale invulling van dat bestemmingsplan buiten beschouwing wordt gelaten.
ABRS 01-08/12 inzake Utrechtse Heuvelrug (LJN: BX3316) en het vervolg daarop ABRS 23-01/13 inzake Utrechtse Heuvelrug (LJN: BY9193).
Hetzelfde geldt voor een ontheffingsmogelijkheid, zie ABRS 18-06/14 inzake Tilburg (ECLI:NL:RVS:2014:2177).
Zie ook: uitwerkingsplicht.
Normaal maatschappelijk risico van lid 1 moet zelfstandig beoordeeld worden, los ook van het minimum van 2% van lid 2.
ABRS 15-05/13 inzake Leende-Heeze (LJN: CA0152). Idem: LJN: CA0153 en LJN: CA0151.
Voor directe planschade geldt: terughoudend toepassen. Zie ABRS 27-09/17 inzake Zaanstad (ECLI:NL:RVS:2017:2598), ABRS 17-05/17 inzake Breda (ECLI:NL:RVS:2017:1293) en ABRS 13-03/19 inzake Breda (ECLI:NL:RVS:2019:776).
De beoordeling van het normaal maatschappelijk risico bij indirecte planschade door adviseurs liep in de praktijk uiteen. In haar uitspraak van 3 november 2021 inzake Zundert (ECLI:NL:RVS:2021:2402) gaf de Afdeling concrete handvatten:
Eerst moet beoordeeld worden of er sprake is van een normale maatschappelijk ontwikkeling.
Nee: Is dat niet het geval, dan bedraagt het percentage normaal maatschappelijk risico 2%.
Ja: Is dat wel het geval, dan moet beoordeeld worden of de ontwikkeling past binnen:
- Het meerjarig ruimtelijk beleid
- De ruimtelijke structuur
Vervolgens zijn er vier mogelijke uitkomsten bij die weging:
2%: de ontwikkeling past niet binnen het meerjarige ruimtelijke beleid en niet binnen de ruimtelijke structuur
3%: de ontwikkeling voldoet aan één van beide criteria volledig en aan één van beide niet, of aan beiden gedeeltelijk
4%: de ontwikkeling voldoet aan één van beide criteria volledig en aan het andere criterium gedeeltelijk
5%: de ontwikkeling past volledig in het meerjarige ruimtelijke beleid en in de ruimtelijke structuur
Windpark
Een windpark in agrarisch gebied past volgens de Afdeling niet in de ruimtelijke structuur van de omgeving. Voor de vraag of een NMR van 2% of 3% geldt, is van belang de vraag of de ontwikkeling past binnen het meerjarig beleid van de gemeente/provincie.
ABRS 08-03/23 inzake G.S. Gelderland (ECLI:NL:RVS:2023:949)
Twee oorzaken
Overigens: twee te onderscheiden schadeoorzaken is twee keer Normaal maatschappelijk risico: ABRS 20-08/14 inzake Weert (RVS:2014:3126). Een uitzondering daarop geldt als sprake is van een dergelijke samenhang tussen twee besluiten dat zij tezamen moeten worden beschouwd als één planologische regime, aldus ABRS 14-10/15 inzake Albrandswaard (ECLI:NL:RVS:2015:3173). Zie ook ABRS 28-09/16 inzake Amsterdam (ECLI:NL:RVS:2016:2583) waarin het criterium is: “zo nauw met elkaar verweven dat het niet geoorloofd is om het normale maatschappelijke risico per schadeveroorzakend besluit te bepalen en tegen te werpen“. In diezelfde lijn: ABRS 25-11/15 inzake Deventer (ECLI:NL:RVS:2015:3626).
Berekening van het normaal maatschappelijk risico is geen kansberekening: in hun advies schrijven adviseurs dat er ten minste twee potentiële locaties waren waar de urilift kon worden geplaatst en dit betekent dat ten minste de helft van de schade voor rekening van [appellante] dient te blijven. Dat is onjuist, aldus de Afdeling op 12-11-14 inzake urilift Amersfoort (RVS:2014:4033).
De grens tussen passieve risicoaanvaarding (riskant stilzitten) en normaal maatschappelijk risico is niet altijd even helder. Beide aspecten moeten gewogen worden. Zie ABRS 01-04/15 inzake Hardinxveld-Giesendam (ECLI:NL:RVS:2015:1005).
De invoering van de Omgevingswet staat gepland voor 1 juli 2023.
Onder de Omgevingswet is er niet langer sprake van planschade, maar van nadeelcompensatie. De beoordeling is bovendien anders.
Voor meer informatie wordt verwezen naar de Handreiking nadeelcompensatie achter deze link.
Bij het vergelijken van de planologische regimes moet het overgangsrecht buiten beschouwing worden gelaten. Overgangsrecht ziet op gebruik dat binnen de planperiode beëindigd moet worden en dus zijn die regels van een andere orde. Dat geldt óók bij directe planschade, zie ABRS 27-11/19 inzake Veendam (ECLI:NL:RVS:2019:3980) en ABRS 18-03/20 inzake Zuidplas (ECLI:NL:RVS:2020:793).
De taxatie van het planologische nadeel moet plaatsvinden door de waarde op grond van het oude planologische regime te vergelijken met de waarde onder het nieuwe planologische regime.
Een indeling in percentages kan hierbij een hulpmiddel zijn, zie ABRS 12-04/16 inzake Boxtel (ECLI:NL:RVS:2017:1023) met als indeling: “lichte planschade” met schade in de categorie 1-3%, “middelzware planschade” met de categorie 4-7% en “zware planschade” met de categorie 7-10%.
Let wel: volgens de Afdeling is dit een controlemiddel en geen zelfstandige beoordeling van de waardevermindering.
Zie ook ABRS 16-06/21 inzake Minister Infrastructuur en Waterstaat A4 (ECLI:NL:RVS:2021:1269)
Dubbelbestemming retentievoorziening: overstromingskans eens per 100 jaar. ABRS volgt Rechtbank Zwolle: € 600,00 per hectare waardevermindering.
ABRS 27-02/13 inzake Hardenberg (BZ2515).
- ondanks procedureverordening dat schade, als die optreedt, vergoed wordt toch waardevermindering landbouwgronden vanwege feit dat een koper die hinder zal wegen.
- feit dat als die (inkomens)schade optreedt er alsdan een schadevergoeding betaald wordt, hoeft –anders dan de Afdeling overweegt—nog niet te betekenen dat uit dien hoofde daarom geen vermogensschade (waardevermindering) optreedt.
Op zich is voorstelbaar dat op de betreffende percelen sprake is van een “generieke” waardedaling, nu een potentiële koper voorkeur zal hebben voor percelen buiten het retentiegebied.
Aangetekend moet worden dat deze uitspraak ziet op een aanvraag ex artikel 49 WRO (oud) waar nog geen sprake was van een tegemoetkoming in planschade.
Bij weging van het nadeel komt slechts betekenis toe aan het aan de bestemming inherente gebruik. Mogelijke uitwassen of het niet naleven van wettelijke voorschriften vormen geen onderdeel van de planschadeweging (bijvoorbeeld bij een opvang voor drugsverslaafden).
Dus wel: van een restaurant met terras valt meer beperking van de privacy en overlast door stemgeluid te verwachten dan van een detailhandel in hout en wijn dat onder het oude bestemmingsplan was toegestaan. Klanten van een restaurant verblijven aanmerkelijk langer ter plaatse dan die van een detailhandel en zijn op de omgeving georiënteerd als zij op het terras verblijven.
ABRS 08-01/14 inzake Leiden, advies Stab (ECLI:NL:RVS:2014:6).
Ook subjectieve gevoelens bij een bestemming, zoals een seksinrichting of begraafplaats, spelen geen rol bij de planschadebeoordeling.
ABRS 23-08/17 inzake Nederweert (ECLI:NL:RVS:2017:2253).
Toegenomen concurrentie is over het algemeen geen ruimtelijk relevant gevolg.
ABRS 10-09/14 inzake Oost Gelre (ECLI:NL:RVS:2014:3337).
Eén van de schadefactoren kan zijn een verslechterde situeringswaarde. Voor de definitie van “situeringswaarde”, zie ABRS 26-08/15 inzake Aalten (ECLI:NL:RVS:2015:2692):
Met situeringswaarde wordt in dit geval bedoeld dat een redelijk denkend en handelend koper voor het agrarisch bedrijf minder zal willen betalen dan onder het oude planologische regime omdat de bebouwde kom van Aalten door de komst van de woonwijken dichter bij het agrarisch bedrijf is komen te liggen.
Ingeval het zich laat aanzien dat de schade niet aan aanvrager dient te worden vergoed (voorzienbaarheid, risico-aanvaarding, vergoeding anderszins) kan taxatie van de schade achterwege worden gelaten.
Volgens vaste rechtspraak mag een gemeenteraad bij zijn besluit op een verzoek om planschadevergoeding, indien uit het advies van een door hem benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze blijkt, welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies zonder nadere toelichting niet onbegrijpelijk zijn, van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van dat advies naar voren zijn gebracht. Het enkele feit dat verschillende methoden bestaan om de schade te berekenen, betekent niet dat de door de gemeenteraad gevolgde methode rechtens onjuist is.
ABRS 17-09/08 inzake Hobeva/gem. Amersfoort (BF0969).
Wel dient het advies van de adviseurs voldoende te worden gemotiveerd. De uitkomst van de taxatie moet controleerbaar zijn.
ABRS 18-12/13 inzake Leudal (ECLI:NL:RVS:2013:2451) en ABRS 28-08/19 inzake Horst aan de Maas (ECLI:NL:RVS:2019:2953)
Bovendien moet objectief waarneembaar en controleerbaar kunnen worden vastgesteld dat de taxateur voldoende deskundig is voor taxatie van het betreffende onroerend goed.
ABRS 28-12/22 inzak Meijerijstad (ECLI:NL:RVS:2022:3983)
Een uitsplitsing van de totaal getaxeerde schade naar afzonderlijke factoren is niet vereist: ABRS 04-04/14 inzake Zederik (ECLI:NL:RVS:2014:1151).
Het uitbrengen van een tegentaxatie (of contra-expertise) ten aanzien van de door de planschadebeoordelingscommissie gemaakte taxaties blijkt in de praktijk keer op keer lastig. Het College van B&W mag in beginsel de taxaties van de commissie volgen. Zie bijvoorbeeld ABRS 04-11/15 inzake Heiloo (ECLI:NL:RVS:2015:3384)
Als een eigenaar een tijdelijk planologisch voordeel geniet, en dat voordeel vervalt, dan komt de schade als gevolg daarvan in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking.
De Afdeling zegt daarover:
“Als voor het komen te vervallen van tijdelijk voordeel een tegemoetkoming zou worden toegekend, zou de aanvrager een compensatie ontvangen voor voordeel dat hij ten tijde van de aankoop van de zaak niet had en daarom ook niet in de koopprijs heeft verdisconteerd.”
Van belang lijkt dus te zijn wat de eigenaar bekend was ten tijde van zijn aankoopbeslissing en in hoeverre het voordeel een rol heeft gespeeld bij de vorming van de koopprijs.
ABRS 23-02/22 inzake Hulst (ECLI:NL:RVS:2022:570)
ABRS 17-04/12 inzake Ridderkerk (LJN: BZ7707)
Als gevolg van de uitwerkingsplicht, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wro, is het vaststellen van een uitwerkingsplan niet slechts een toekomstige onzekere gebeurtenis. Hoewel de uitwerkingsplicht bij een letterlijke lezing van artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wro niet kan worden beschouwd als oorzaak van schade in de zin van die bepaling, laat dat onverlet dat sinds de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aannemelijk is dat de uit te werken bestemming vroeg of laat zal worden uitgewerkt. Naar het oordeel van de Afdeling brengt dit met zich dat de mogelijkheden van de uit te werken bestemming (bestemmingsplan oud) bij de planvergelijking niet buiten beschouwing mogen worden gelaten.
Zie ook de (vervolg)uitspraak ABRS 04-12/13 inzake Bunschoten (RVS:2013:2232).
Dat betekent echter niet dat een uitwerking die binnen het moederplan past per definitie de ten tijde van de inwerkingtreding van het oude bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten invulling van de uit te werken bestemming was.
Indien van de maximale mogelijkheden van die uitwerkingsregels wordt uitgegaan, zou dat tot de ongewenste situatie leiden dat een uitwerkingsplan nimmer tot een planologische verslechtering kan leiden, omdat dat uitwerkingsplan als oorzaak van planschade dan wegvalt tegen de maximale invulling van het bestemmingsplan met de uit te werken bestemming.
ABRS 08-02/17 inzake ’s-Hertogenbosch (ECLI:NL:RVS:2017:315)
Ook bij directe planschade (op eigen perceel) dient per peildatum de “naar redelijkheid verwachting invulling” te worden gewogen, zie ABRS 08-02/17 inzake Eindhoven/Lidl (ECLI:NL:RVS:2017:326).
Let wel: het betreft hier het oude planologische regime. Bij een aanvraag om tegemoetkoming in planschade als gevolg van een uit te werken bestemming, wordt enkel gekeken naar de mogelijkheden van het “moederplan”. Een bouwverbod op grond van dat moederplan, en het wegbestemmen van een bestaand bedrijf/functie, kan dus wel planschade tot gevolg hebben. Zie ABRS 11-06/18 inzake Roosendaal (ECLI:NL:RVS:2018:2298).
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat …de vrees van verzoekers voor schade aan personen en elektronische apparaten ten gevolge van de elektromagnetische straling van antennes niet kan leiden tot een tegemoetkoming in de schade op de voet van artikel 6.1 van de Wro, omdat op basis van thans beschikbare algemene wetenschappelijke inzichten moet worden vastgesteld dat elektromagnetische straling afkomstig van (UMTS-)antennes geen gezondheidsschade noch schade aan elektronische apparaten veroorzaakt.
ABRS 25-03/15 inzake Eindhoven (ECLI:NL:RVS:2015:914).
Voor hoogspanningsleidingen oordeelde de Afdeling dat een gezondheidsrisico niet is uitgesloten. Juist omdat de overheid adviseert kinderen niet (te) lang bloot te stellen aan meer dan 0,4 Microtesla.
ABRS 14-11/18 inzake Helmond (ECLI:NL:RVS:2018:3691)
Het vervallen van een bouwmogelijkheid kan onder omstandigheden leiden tot (directe) planschade. Daarvan is echter geen sprake als de bouwmogelijkheid afhankelijk is van de sloop van andere, bij derden in eigendom zijnde, gebouwen binnen het oude bestemmingsvlak.
ABRS 26-02/14 inzake Wijchen (ECLI:RVS:2014:631).
Van passieve risicoaanvaarding c.q. riskant stilzitten is voorts geen sprake indien realisatie van de oude mogelijkheden niet kan plaatsvinden zonder medewerking van de erfpachter c.q. de zittende huurder. Zie ABRS 13-08/14 inzake Pijnacker-Nootdorp (ECLI:NL:RVS:2014:3005) en ABRS 26-09/18 inzake Amsterdam (ECLI:NL:RVS:2018:3133)
Een vergunningaanvraag is niet per se noodzakelijk, maar er moet wel een concrete poging worden ondernomen om de bouw- of gebruiksmogelijkheden die komen te vervallen te benutten. Geen concrete poging is het indienen van een aanvraag om bouwvergunning terwijl een aanhoudingsplicht geldt op basis van de voorbereidingsbescherming. Zie ABRS 30-05/18 inzake Leiden (ECLI:NL:RVS:2018:1797).
Een periode van 7 maanden is voldoende om een vergunning aan te vragen voor de bouw van een garagebedrijf met showroom, of althans een beginselaanvraag te doen. ABRS 15-11/17 inzake Oss (ECLI:NL:RVS:2017:3093).
28 weken voor het realiseren van een uitbouw werd wel voldoende geacht, zodat schade niet voor vergoeding in aanmerking kwam vanwege “riskant stilzitten”. ABRS 2505/16 inzake Almelo (ECLI:NL:RVS:2016:1395). Het gaat om de complexiteit van de bouwaanvraag, zie ook ABRS 05-03/14, inzake Teylingen (ECLI:NL:RVS:2014:737).
Als er sprake is van de vestiging van een Voorkeursrecht Gemeenten in verband met een voorziene nieuwe ontwikkeling, dan kan onder omstandigheden niet van een eigenaar verwacht worden dat hij zijn bouwmogelijkheden nog benut. Het had in dit geval op de weg van het college gelegen te motiveren dat [appellant] investeringen in nog ongebruikte bouwmogelijkheden voor bedrijfsgebouwen, gegeven de voorzienbare planologische veranderingen, zou kunnen terugverdienen. ABRS 07-02/18 inzake Enkhuizen (ECLI:NL:RVS:2018:427).
Herstel in natura
Een vervallen bouwmogelijkheid kan hersteld worden in natura. In dat geval is er geen planschade. Mocht de te herstellen bouwmogelijkheid niet onherroepelijk tot stand komen, dan moet er alsnog een geldelijke vergoeding betaald worden. Zie onder meer ABRS 16-09/15 inzake Bergen (ECLI:NL:RVS:2015:2930).
Door het College moet in haar besluit wel een termijn worden opgenomen waarbinnen het herstel in natura definitief moet zijn. Zie ABRS 27-02/19 inzake Waalwijk (ECLI:NL:RVS:2019:615) en ABRS 02-06/21 inzake Brummen (ECLI:NL:RVS:2021:1171)
Kosten van onderzoek naar de vraag of herstel in natura mogelijk is, komen onder omstandigheden voor vergoeding in aanmerking (als inkomensschade). ABRS 09-12/15 inzake Maasdriel (ECLI:NL:RVS:2015:3774).
Voor een overzicht van alle aspecten die komen kijken bij herstel in natura wordt verwezen naar de overzichts-uitspraak van de Afdeling over dit onderwerp: ABRS 29-01/20 inzake Oegstgeest (ECLI:NL:RVS:2020:253)
Uit de uitspraak ABRS 9 juni 2021 inzake Schadeschap Schiphol (ECLI:NL:RVS:2021:1238) volgt dat bij de taxatie in het kader van planschade enkel moet worden gekeken naar de mogelijkheden op basis van de bestemmingen. Eventuele verwachtingswaarde – waarvoor een bestemmingswijziging nodig is – speelt geen rol.
Planologische nadeel kan (geheel) gecompenseerd worden door verrekenbaar voordeel. Als er per saldo geen nadeel is, dan is een taxatie door de planschadecommissie ook niet vereist
ABRS 03-03/14 inzake Wageningen (ECLI:NL:RVS:2014:745)
Wel een taxatie is vereist bij twijfel of het voordeel het nadeel geheel compenseert.
Onder meer ABRS 21-10/15 inzake Deventer (ECLI:NL:RVS:2015:3259).
Zie ook ABRS 13-08/14 inzake gemeente Maasdonk (ECLI:NL:RVS:2014:3022).
Voorzienbaarheid is er als ten tijde van de aankoop (door de aanvrager om schadevergoeding) een redelijk denkend en handelend koper rekening zou houden met de kans dat de planologische situatie in negatieve zin zou veranderen. In deze situatie blijft (de) schade voor rekening van gelaedeerde. Er is een grote hoeveelheid rechtspraak over de voorzienbaarheid. Hiervan is sprake als er een concreet en openbaar gemaakt ruimtelijk beleidsvoornemen is.
Ook als er ten tijde van de aankoop maar een “kleine kans” is dat het nadeel op gaat treden, is er sprake van (volledige) voorzienbaarheid. Zie ABRS 26-04/22 inzake Terschelling (ECLI:NL:RVS:2022:1220)
ABRS 22-08/12 inzake Lansingerland (LJN: BX5256): Niet in geschil is dat het tracébesluit een concreet beleidsvoornemen is. Aan het tracébesluit is in voldoende mate bekendheid gegeven, omdat het tijdens een openbare vergadering van provinciale staten is genomen, op het provinciehuis ter inzage heeft gelegen en met een kaart van het voorgenomen tracé in een binnen de gemeente verspreid huis-aan-huisblad is gepubliceerd.
Ook een uit te werken bestemming in een bestemmingsplan is aan te merken als een beleidsvoornemen en kan dus voorzienbaarheid opleveren. Zie ABRS 19-08/15 inzake Hoogeveen (ECLI:NL:RVS:2015:2654). Sterker nog, dat geldt ook voor een bestemmingsplan met een agrarische bestemming waarbinnen aanleg van een weg mogelijk was. De vaststelling van een bestemmingsplan met een verkeersbestemming voor een nieuwe doorgaande weg was daarmee voorzienbaar, aldus de Afdeling. Ondanks dat het oude planologische regime volgens appellant niet concreet zag op realisatie van infrastructuur. Zie ABRS 31-01/18 inzake Echt-Susteren (ECLI:NL:RVS:2018:325).
Ook als er géén sprake is van een concreet beleidsvoornemen, kan er toch sprake zijn van voorzienbaarheid. Belanghebbenden waren ten tijde van de aankoop van hun woning op de hoogte van de mogelijke wijziging van het planologische regime, nu daarover in de koopovereenkomst afspraken zijn gemaakt. ABRS 18-09/13 inzake Westervoort (ECLI:NL:RVS:2013:1159). Die afspraken moeten dan wel voldoende concreet en bewijsbaar zijn, zie ABRS 20-12/17 inzake Tilburg (ECLI:NL:RVS:2017:3517).
Ook voorzienbaarheid moet worden “gemaximaliseerd”. Zo kan een eigenaar aan een tekening bij een structuurvisie niet de zekerheid ontlenen dat naast zijn woning een groenstrook komt bij (eventuele) ontwikkeling van een nieuwe woonwijk. Zie ABRS 30-04/14 inzake Bolsward (ECLI:NL:RVS:2014:1545).
Daarnaast moet – bij meerdere alternatieven – rekening worden gehouden met de meest nadelige invulling. Er geldt geen “gedeeltelijke voorzienbaarheid” enkel omdat er meerdere alternatieven bestonden ten tijde van de koop. Vgl nadeelcompensatie ABRS 26-03/14 inzake Hattem (ECLI:NL:RVS:2014:1051)
Een bijzondere regeling van “planschade” vindt men in artikel 7.14 van de Waterwet. Aldaar wordt gesproken over de rechtmatige uitoefening van een taak of bevoegdheid. Aldus zijn de gronden voor schade niet beperkt tot ruimtelijke besluiten als (bijvoorbeeld) bestemmingsplannen, zoals dat wel het geval is bij de limitatief opgesomde schadeoorzaken bij planschade (artikel 6.1, tweede lid Wro).
Voor meer informatie over de schaderegeling in de Waterwet zie het artikel van Sjoerd van Hoogmoed in het Land- en Tuinbouwbulletin en TBR 2016 blz. 1216.
Een planschaderisicoanalyse is in beginsel openbaar. Een verzoek op basis van de Wet openbaarheid van Bestuur tot het verstrekken van een planschaderisicoanalyse kan niet worden afgewezen op basis van artikel 10 van deze wet.
ABRS 11-03/09 inzake Bergeijk (LJN: BH5536).
Zie ook: Rechtbank Arnhem 28-11/08 (LJN: BG5930).
Zonder nadere motivering is niet zonder meer begrijpelijk is dat de getaxeerde planschade € 11.000,00 bedraagt, terwijl het verschil tussen de vastgestelde WOZ-waarde van de woning per 1 januari 2005 als vrijstaande woning en de vastgestelde WOZ-waarde van de woning per 1 januari 2005 als hoekwoning € 76.000,00 bedraagt, terwijl er slechts een korte periode ligt tussen de onderscheiden waarderingstijdstippen. Het lag daarom op de weg van het college om het besluit van 10 juni 2008 op dit punt van een nadere motivering te voorzien.
Nadere motivering B en W: onder oude planologische regime was (planologisch gezien) geen sprake was van een vrijstaande woning vanwege belendende bouwmogelijkheid, terwijl met deze bebouwing bij de vaststelling van de WOZ-waarde per 1 januari 2005 geen rekening is gehouden.
Verder heeft het college gesteld dat uit nader onderzoek door een WOZ-taxateur is gebleken dat ook de bij besluit van 7 december 2007 vastgestelde WOZ-waarde op € 165.000,00 per 1 januari 2005 niet juist is. Anders dan [appellant] stelt, heeft het college aldus het verschil tussen de getaxeerde planschade en de bij besluit van 7 december 2007 verlaagde vaststelling van de WOZ-waarde per 1 januari 2005 voldoende gemotiveerd.
ABRS 16-06/10 inzake Venlo (LJN: BM7718).
Evenzo ABRS 09-12/15 inzake Achtkarspelen (ECLI:NL:RVS:2015:3726) en ABRS 16-12/15 inzake Slochteren (ECLI:NL:RVS:2015:3890).
Q: komt tijdelijke storing van woongenot komt voor vergoeding in aanmerking?
A: nee, deze schade-categorie is niet genoemd in art. 6.1 Wro. Zie ook ABRS 23-10/13 inzake Amersfoort (ECLI:NL:RVS:2013:1621).
Q: is het is nodig bezwaar aan te tekenen tegen de planologische mutatie om toch aanspraak te kunnen maken op schadevergoeding?
A: nee, de planologische procedure staat los van uw recht op vergoeding van planschade.
Q: kan ik schadevergoeding krijgen op grond van een nog uit te werken bestemming?
A: nee, in beginsel niet. Doordat de flexibiliteitsbepalingen niet gewogen worden bij maximalisering van het bestemmingsplan zal er sprake zijn van planologische schaduwschade. Een verkoper kan geen aanspraak maken op schadevergoeding omdat de flexibiliteitsbepalingen niet meegewogen worden en op grond van diezelfde bepalingen zal aan een koper voorzienbaarheid worden tegengeworpen.
Q: als ik mijn woning verkoop als er een nieuw bestemmingsplan ter inzage ligt. Heeft de koper dan recht op planschadevergoeding?
A: noch verkoper nog koper krijgt schadevergoeding, terwijl er wel schade is:
verkoper verkoopt voordat nieuwe bestemmingsplan rechtskracht verkrijgt en koper koopt op een moment dat het nieuwe plan voorzienbaar was: geen van beiden krijgen schadevergoeding. ABRS 24-02/10 inzake Oostflakkee (LJN: BL5383).
Q: kan de WOZ-taxatie als uitgangspunt dienen voor een planschadetaxatie?
A: een planschadetaxatie kent in principe andere uitgangspunten dan een WOZ-taxatie. Zo is voor een planschadetaxatie van belang wat planologisch maximaal mogelijk is. Voor een WOZ-taxatie is de feitelijke situatie doorslaggevend. Een negatief verloop van de WOZ-waardes verdient wel een nadere motivering door de planschadebeoordelingscommissie.
Q: de gemeente vraagt op haar planschadeformulier om de WOZ-waarde van mijn woning. Moet ik deze overleggen?
A: Nee, het staat u juridisch gezien vrij de WOZ-waarde niet te overleggen. Het gemeentebestuur mag deze informatie niet aan de planschadecommissie verstrekken.