Bestemmingsplan artikel 6 van de planvoorschriften voorziet in een uitwerkingsplicht van de bestemming “Wonen-uit te werken”. Bij brief van 24 maart 2016 hebben [appellant] en anderen de raad verzocht om toepassing te geven aan de uitwerkingsplicht. appellant] en anderen hebben tegen het niet tijdig nemen van een besluit beroep ingesteld bij de Afdeling. In haar uitspraak van 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1221, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 26 weken na verzending van de uitspraak met inachtneming van wat daarin is overwogen een besluit te nemen inhoudende de vaststelling van een uitwerkings- of bestemmingsplan of de afwijzing van de aanvraag en dit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze en binnen de daarvoor geldende termijn bekend te maken. Bij besluit van 27 oktober 2020 heeft de raad besloten het verzoek van [appellant] en anderen om het bestemmingsplan “Gommerwijk West-West” uit te werken, te weigeren, onder mededeling dat voor de gronden van [appellant] en anderen een bestemmingsplan zal worden opgesteld.
[appellant] en anderen betogen dat de raad in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld. [appellant] en anderen mochten gerechtvaardigd verwachten dat de raad daadwerkelijk over zou gaan tot de vaststelling van een uitwerkingsplan dat voorziet in woningbouw op hun gronden.
Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of de belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan. Bij deze belangenafweging kan ook een rol spelen of betrokkene op basis van de gerechtvaardigde verwachtingen handelingen heeft verricht of nagelaten als gevolg waarvan hij/zij schade heeft geleden of nadeel heeft ondervonden. Wanneer er andere belangen in de weg staan aan honorering van die verwachtingen, kan voor het bestuursorgaan de verplichting ontstaan om de terzake geleden schade te vergoeden als onderdeel van de besluitvorming.
Verweer raad: gemeente kon niet tijdig over de gronden beschikken en onteigening duurt te lang. Gronden van appellant liggen aan de rand van de uit te werken woonwijk en komen pas als laatste aan snee.
ABRS: De Afdeling overweegt dat de motivering van de raad grotendeels is gebaseerd op een tijdsaspect. Hiermee heeft de raad evenwel onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat hij niet kon overgaan tot een uitwerking van de aan de gronden van [appellant] en anderen toegekende woonbestemming. Daarbij is van belang dat de raad, nu een concrete invulling van het gebied nog niet mogelijk is, er ook voor had kunnen kiezen om daarvoor een relatief globaal uitwerkings- of bestemmingsplan vast te stellen, wat hij echter niet heeft gedaan. De raad dient, gelet op de voorgeschiedenis van de zaak en de omstandigheid dat [appellant] en anderen al lange tijd in onzekerheid verkeren over het toegelaten gebruik van hun gronden in de toekomst, een keuze te maken of op die gronden wel of niet op termijn tot woningbouw kan worden overgegaan. Het staat de raad op zich vrij om het verzoek van [appellant] en anderen af te wijzen om een daartoe strekkende planologische maatregel als een uitwerkingsplan vast te stellen, echter alleen op grond van daartoe nopende gewijzigde planologische inzichten en na een afweging van alle daarbij aan de orde komende belangen, waaronder de belangen van [appellant] en anderen. Als de raad daartoe zou besluiten, dient de plicht om voor de gronden van [appellant] en anderen een uitwerkingsplan vast te stellen, komen te vervallen. Als de raad hiervoor kiest dient hij te onderzoeken of en zo ja, in hoeverre aan [appellant] en anderen enige vorm van compensatie moet worden geboden voor schade die zij hebben geleden in het bijzonder omdat zij gerechtvaardigd hebben vertrouwd op de juistheid van de hiervoor beschreven uitlatingen die aan de raad kunnen worden toegerekend. Een andere uitkomst is echter ook mogelijk. Zo staat het de raad ook vrij om het verzoek van [appellant] en anderen om een daartoe strekkende planologische maatregel vast te stellen, toe te wijzen als hij vindt dat woningbouw op de gronden van [appellant] en anderen op termijn nog steeds aan de orde kan zijn. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het besluit van de raad van 27 oktober 2020 niet toereikend is gemotiveerd.
IV. draagt de raad van de gemeente Enkhuizen op om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
ABRS 24-03/21 inzake Enkhuizen (ECLI:NL:RVS:2021:638)
Noot:
Onder verwijzing naar overweging 11 van haar uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694, overweegt de Afdeling dat bij de beoordeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel in het omgevingsrecht drie stappen moeten worden doorlopen. De eerste stap is de juridische kwalificatie van de uitlating en/of gedraging waarop de betrokkene zich beroept. Bij de tweede stap moet de vraag worden beantwoord of die toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Indien beide vragen bevestigend worden beantwoord, en er dus een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan, volgt de derde stap. In het kader van die derde stap zal de vraag moeten worden beantwoord wat de betekenis van het gewekte vertrouwen is voor de uitoefening van de betreffende bevoegdheid.