Het hof heeft, met inachtneming van de omstandigheden van het geval, het belang van [eiser] bij de nakoming van de aan hem – in het kader van de onteigeningsprocedure – gedane toezegging tot aanleg van een brug volgens variant 5, afgewogen tegen de met de aanleg en het onderhoud van die brug gemoeide substantiële kosten. Het heeft overwogen dat het belang van [eiser] bij nakoming van de door de Staat gedane toezegging zwaar weegt, maar dat het belang van [eiser] dat met de toezegging werd gediend inmiddels sterk is verminderd en dat het belang van de Staat bij een doelmatige besteding van overheidsgelden zwaarder weegt. Daarbij heeft het hof van belang geacht dat de bereikbaarheid van de woning van [eiser] op een vergelijkbaar niveau is gebracht als met de beoogde variant 5 het geval zou zijn geweest, en dat de Staat heeft aangeboden de omrijschade van [eiser] te vergoeden. Het heeft op grond daarvan geoordeeld dat de Staat niet gehouden is om de toezegging na te komen.
Dit oordeel geeft in het licht van hetgeen hiervoor in 3.2.1 en 3.2.3 is overwogen geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De hiervoor in 3.1 genoemde klacht kan dan ook niet tot cassatie leiden.
HR 24-12/21 inzake Staat/Grooten (ECLI:NL:HR:2021:1957)
Noot: deze belangenafweging is heel nadrukkelijk gebaseerd op de omstandigheden van dit geval.