Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling wordt geen tegemoetkoming in planschade toegekend bij het ongedaan maken van na de verwerving van een onroerende zaak genoten planologisch voordeel. In de schriftelijke uiteenzetting heeft het college een beroep gedaan op deze rechtspraak. Bij uitspraak van 16 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3295) heeft de Afdeling, ter verduidelijking van deze rechtspraak, overwogen dat bij het bepalen van een tegemoetkoming in planschade in beginsel geen rekening wordt gehouden met een voor de aanvrager, in vergelijking met het ten tijde van de verkrijging van de onroerende zaak geldende planologische regime, voordelige, na de datum van verwerving daarvan door de aanvrager in werking getreden, wijziging van het planologische regime, die ongedaan wordt gemaakt door het beweerdelijk schade veroorzakende besluit.
Het door [appellant] gestelde nadeel bestaat uit het vervallen van het met het bestemmingsplan 2 ontstane planologische voordeel van de uit te werken bestemmingen voor een bedrijvenpark of voor een groenzone en woondoeleinden van delen van de percelen. In zijn betoog is, gelet op het volgende, geen grond te vinden voor het oordeel dat in dit geval bij het bepalen van de tegemoetkoming in planschade ten onrechte geen rekening is gehouden met de gestelde schade als gevolg van dit nadeel.
Niet in geschil is dat [appellant] bij de aankoop van de percelen geen hogere prijs dan de marktwaarde voor gronden met een agrarische bestemming heeft betaald.
Of, zoals [appellant] betoogt, de uit te werken bestemmingen ten onrechte niet in de planvergelijking zijn betrokken, is, gelet op voormelde rechtspraak, waaronder de uitspraak van 16 november 2022, niet meer van belang. Zelfs indien de uit te werken bestemmingen in de planvergelijking zouden zijn betrokken en op basis van die vergelijking de conclusie zou zijn getrokken dat hij in een nadeliger planologische positie is komen te verkeren en planschade heeft geleden, zou immers geen aanleiding bestaan voor het toekennen van een tegemoetkoming in deze schade.
ABRS 22-02/23 inzake Leiden (ECLI:NL:RVS:2023:711)
Noot: aldus komt de Afdeling niet toer aan beoordelen uit te werken bestemming. De gemeente had daarvoor verwezen naar ABRS 17 april 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ7707): onderzoek gedaan naar wat naar redelijke verwachting de invulling van de uit te werken bestemmingen zou zijn, waarbij onder meer betekenis toekomt aan de uitwerkingsregels, de toelichting bij het bestemmingsplan en de mate waarin een en ander naar aard en omvang binnen de ruimtelijke kenmerken van de omgeving en het geldende planologische beleid past.
Noot 2: doorslaggevend bij “tijdelijke schade” lijkt te zijn of de aanvrager die schade ook daadwerkelijk lijdt. De Afdeling maakt een onderscheid tussen daadwerkelijke en theoretische schade. In deze casus speelt mee dat de eigenaar gekocht tegen agrarische waarde. Er is bij de aankoop dus geen rekening gehouden met het (later vervallen) voordeel en aldus enkel theoretische schade.