Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4438) is de voor herstel van een gebrek in het bestreden besluit bepaalde termijn een bindende termijn. Slechts in bijzondere gevallen kan na een gemotiveerd verzoek verlenging van deze termijn worden verleend. Het verzoek moet binnen de bij de tussenuitspraak bepaalde termijn worden ingediend.
Het college heeft niet binnen de in de tussenuitspraak gestelde termijn de geconstateerde gebreken in het besluit van 22 januari 2019 hersteld. Het college heeft evenmin binnen de in de tussenuitspraak gestelde termijn een verzoek om verlenging van de termijn ingediend.
Gelet op de tussenuitspraak is het hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen het besluit van 22 januari 2019 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit moet worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:9 en 7:12 van de Awb.
Het college zal nu alsnog een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak van 8 september 2021 is overwogen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen. De Afdeling ziet aanleiding om aan deze termijn op na te melden wijze een dwangsom, als bedoeld in artikel 8:72, zesde lid, van de Awb, te verbinden.
ABRS 22-12/21 inzake Almelo (ECLI:NL:RVS:2021:2940)