Tussen partijen is uitputtend gediscussieerd over de vraag of de extra financieringslasten waarvan volgens Vado sprake zal zijn en welke volgens Vado bestaan uit enerzijds een toename van de financieringskosten bij aankoop van een vervangend beleggingsobject en anderzijds de kosten van de afwikkeling van een zogeheten renteswap, een rechtstreeks en noodzakelijk gevolg zijn van de onteigening. De deskundigen hebben zich op het standpunt gesteld dat het hierbij gaat om een contractgevolg en daarmee geen sprake is van een rechtstreeks en noodzakelijk gevolg van de onteigening.
De rechtbank heeft overwogen dat Vado heeft nagelaten zorg te dragen voor complete stukken met betrekking tot de renteswap en de financieringskosten bij aankoop van een vervangend beleggingsobject, ofschoon daartoe in de loop van de procedure genoegzaam gelegenheid is geweest. Daarbij heeft de rechtbank in het midden gelaten of, uitgaande van de wel overgelegde stukken, de door Vado gestelde posten aanknopingspunten boden voor het bestaan van schade die voor vergoeding in aanmerking kwam. Daarom moet in cassatie veronderstellenderwijs ervan worden uitgegaan dat zulke aanknopingspunten aanwezig waren. Gelet op haar hiervoor in 4.1.3 omschreven taak had de rechtbank dan ook het bij het pleidooi door Vado gedane aanbod om alsnog de complete stukken met betrekking tot de financiering en de renteswap in het geding te brengen, niet als tardief mogen afwijzen.
HR 09-06/17 inzake Maastricht/ VADO Properties Maastricht B.V. (ECLI:NL:HR:2017:1069).
Noot: de HR verwijst onder meer naar HR 31 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1684, NJ 2006/655 en HR 7 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5349, NJ 2013/489