appellant] betoogt verder dat het college, door in het besluit van 15 maart 2022 de tegemoetkoming in planschade te verlagen van € 4.950,00 naar € 4.810,00, in strijd met het verbod op reformatio in peius heeft gehandeld.
15.1. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Awb volgt dat het bezwaarschrift er niet toe mag leiden dat het bestuursorgaan de heroverweging gebruikt om een verslechtering van de positie van de indiener van het bezwaarschrift te bereiken die zonder bezwaarschriftprocedure niet mogelijk zou zijn. Dat betekent dat het bestuursorgaan het besluit, voor zover het door het bezwaarschrift wordt bestreden, moet heroverwegen en moet nagaan of dit tot een voor de indiener gunstiger resultaat leidt. Leidt de heroverweging tot een voor de indiener ongunstiger resultaat, dan geldt dat alleen als het bestuursorgaan ook zonder dat het bezwaarschrift zou zijn ingediend tot wijziging van het bestreden besluit ten nadele van de indiener bevoegd zou zijn, artikel 7:11 van de Awb zich er niet tegen verzet dat deze wijziging bij het besluit op het bezwaarschrift wordt bewerkstelligd.
15.2. Het besluit van 15 maart 2022 leidt in vergelijking tot het besluit van 1 februari 2018, als gewijzigd bij besluit van 13 november 2018, tot een verslechtering van de rechtspositie van [appellant], omdat de tegemoetkoming in planschade in het besluit van 15 maart 2022 op een lager bedrag is vastgesteld. Uit dat besluit valt niet af te leiden dat deze verslechtering ook mogelijk zou zijn geweest als [appellant] geen bezwaar had gemaakt. Verder is de verslechtering niet een gevolg van het aanwenden van rechtsmiddelen door een derde. Dit betekent dat het college, door in het besluit van 15 maart 2022 de tegemoetkoming in planschade op een lager bedrag dan € 4.950,00 vast te stellen, in strijd met het verbod op reformatio in peius heeft gehandeld.
ABRS 29-06/22 inzake Losser (ECLI:NL:RVS:2022:1837)