9.1. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de hiervoor genoemde overzichtsuitspraak van 28 september 2016 onder 8.11, kan de bestuursrechter een taxatie slechts terughoudend toetsen. Daarbij is van belang dat de waardering van onroerende zaken niet slechts door het toepassen van een taxatiemethode plaatsvindt, maar daarbij ook de kennis, ervaring en intuïtie van de desbetreffende deskundige een rol spelen. De maatstaf bij de te verrichten toetsing is niet de eigen waardering door de rechter van de nadelen van de planologische wijziging, maar de vraag of grond bestaat voor het oordeel dat het bestuursorgaan, gelet op de motivering van het advies van de door het bestuursorgaan ingeschakelde deskundige, zich bij de besluitvorming niet in redelijkheid op dat deskundigenoordeel heeft kunnen baseren. Dit laat onverlet dat de besluitvorming dient te voldoen aan de eisen die het recht aan de zorgvuldigheid en de motivering stelt en dat de rechter de besluitvorming daaraan dient te toetsen.
9.2. Blijkens het advies van 22 september 2015 heeft op 15 juni 2015 ten behoeve van de taxatie een inpandige opname van de woning plaatsgevonden. De taxatie is verricht door E. Oussoren, makelaar-taxateur onroerend goed. Het verslag van deze taxatie is opgenomen in het advies van 22 september 2015. In het nader advies van 26 januari 2016 is vermeld dat een waardevermindering van 3,9% overeenkomt met het ondervonden planologisch nadeel.
9.3. [appellanten] hebben de juistheid van de in het advies vermelde objectbeschrijving niet betwist. Zij vinden het alleen onbegrijpelijk dat het planologisch nadeel slechts in geringe mate verschilt van het nadeel voor de woning [locatie D], terwijl zij in vergelijking met de bewoners van die woning worden geconfronteerd met een veel grotere beperking van het uitzicht. In de schriftelijke uiteenzetting heeft het college gesteld dat de waardevermindering van het perceel [locatie D] 3,55% bedraagt en de waardevermindering van het perceel van [appellanten] 3,91%. Het verschil wordt verklaard door de ongunstiger ligging hun perceel. Het verschil is niet groot, omdat de woningen slechts enkele meters bij elkaar vandaan liggen. Ter zitting heeft het college nog toegelicht dat de woningen [locatie B] en [locatie E] andere woningtypen betreffen. Verder is de situering van die woningen anders dan die van de woning van [appellanten].
9.4. Uitgangspunt is dat elke aanvraag om een tegemoetkoming in de planschade op zijn eigen merites wordt beoordeeld. Daarbij zijn onder meer het woningtype en de situering van belang. Indien de beoordeling van de afzonderlijke gevallen leidt tot wezenlijke verschillen in uitkomst, ligt het wel op de weg van het college om die verschillen in uitkomst van een nadere motivering te voorzien. In dit geval zijn de verschillen echter niet zodanig dat het college niet zonder nadere motivering mocht afgaan op de taxatie van Oussoren.
9.5. [appellanten] doen tevergeefs een beroep op de second opinions van Ten Have. Het college heeft geoordeeld dat deze adviezen, die op verzoek van de Stichting ViVa! Zorggroep zijn opgesteld en strekten tot het niet toekennen of het toekennen van een lager bedrag dan waartoe het college heeft besloten, niet kunnen leiden tot het oordeel dat het advies van Haute Equipe ondeugdelijk is. De stichting heeft hierin berust. In die adviezen van Ten Have kan overigens geen aanknopingspunt worden gevonden voor het oordeel dat het verschil in planologisch nadeel veel groter is dan waarvan het college, afgaande op de adviezen van Haute Equipe, is afgegaan. Ook een beroep op de uitspraken van de Afdeling van 24 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2292 en van 12 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1023 kan [appellanten] niet baten. In die gevallen kwam de door de adviseur gehanteerde kwalificatietabel voor de omvang van het geleden planologisch nadeel niet overeen met het percentage van het in het concrete geval vastgestelde nadeel. In het nu voorliggende geval is er geen grond voor het oordeel dat het advies van Haute Equipe van 22 september 2015 innerlijk tegenstrijdig is en behoeft het daarom op dit punt geen nadere toelichting. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
ABRS 03-04/19 inzake Heiloo (ECLI:NL:RVS:2019:1024)
Noot: een beroep als het onderhavige heeft, net als andere beroepen op het gelijkheidsbeginsel, weinig kans van slagen. Zie onder meer ABRS 10-11/10 inzake Son en Breugel (ECLI:NL:RVS:2010:BO3472)