Schriftelijke vastlegging pacht bij grondgebruikersverklaring

In hoger beroep staat tussen partijen vast dat [verpachter] zich heeft verbonden de percelen aan [pachter] in gebruik te verstrekken ter uitoefening van de landbouw en dat [pachter] zich heeft verbonden tot een tegenprestatie. Daarmee staat vast dat sprake is van een pachtovereenkomst (artikel 7:311 BW). In deze procedure is aan de orde welke afspraken partijen in het kader van deze pachtovereenkomst hebben gemaakt, in het bijzonder over de aard en de duur daarvan.

De stelling van [verpachter] komt erop neer dat partijen in de ‘Grondgebruikersverklaring’ een voorovereenkomst zijn aangegaan die inhoudt dat zij jaarlijks een pachtovereenkomst met elkaar zullen sluiten en dat zij vanaf 2006 elk jaar opnieuw een pachtovereenkomst met betrekking tot de percelen zijn aangegaan voor de duur van een jaar/een weideseizoen en dat dit geliberaliseerde pachtovereenkomsten waren, althans reguliere pachtovereenkomsten voor de duur van een jaar.

Het is aan de pachtrechter zo nauwkeurig mogelijk vast te leggen wat partijen zijn overeengekomen. [verpachter] draagt de bewijslast van zijn stellingen over hetgeen partijen nader zijn overeengekomen. Hij is immers degene die zich beroept op de rechtsgevolgen daarvan. Het hof ziet anders dan [verpachter] geen aanleiding uit te gaan van een (bewijs)vermoeden dat de pachtovereenkomsten van partijen geliberaliseerde pacht betreffen, omdat dit de norm is en reguliere pachtovereenkomsten nog slechts een hoge uitzondering zijn.

Het hof zal [verpachter] tot bewijslevering door getuigen toe te laten.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 18-09/18 (ECLI:NL:GHARL:2018:8331)

Noot: kort gezegd: grondgebruikersverklaring is riskant.