Schrappen van een per abuis toegekend bouwvlak

In een advies van 11 maart 2015 heeft de SAOZ uiteengezet dat in de digitale versie van de verbeelding van de tweede herziening, in afwijking van het raadsbesluit van 27 maart 2012, per abuis een bouwvlak in het perceel is opgenomen. Volgens de SAOZ is [appellante] bij de inwerkingtreding van de derde herziening, waarbij dat bouwvlak is vervallen, in een nadeliger planologische positie komen te verkeren, maar heeft de planologische verandering niet tot een vermindering van de waarde van het perceel geleid, omdat een redelijk denkend en handelend koper op de peildatum voor het perceel met het per abuis toegekende bouwvlak geen hogere aankoopprijs zou betalen dan voor het perceel zonder bouwvlak. In dit verband is volgens de SAOZ van belang dat het perceel onder het aan de tweede herziening voorafgaande planologische regime geen bouwvlak had, dat het toekennen van een bouwvlak een kennelijke fout was, dat de derde herziening is vastgesteld nog vóór de tweede herziening onherroepelijk is geworden en dat derhalve geen sprake is geweest van een duurzaam voordeel, zodat ook geen sprake kan zijn van een duurzaam nadeel.

ABRS 23-11/16 inzake Buren (ECLI:NL:RVS:2016:3095).

[appellante] heeft beroep ingesteld tegen zowel het besluit van 27 maart 2012, waarbij de tweede herziening is vastgesteld, als tegen het besluit van 2 april 2013, waarbij de derde herziening is vastgesteld. Zij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat ten onrechte geen bouwvlak aan het perceel is toegekend. Bij uitspraken van 2 maart 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA0685) en 30 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1530) heeft de Afdeling die beroepen ongegrond verklaard. Uit de overwegingen van die uitspraken valt niet af te leiden dat, naar het oordeel van de Afdeling, het perceel bij de tweede herziening een bouwvlak heeft gekregen en dat aan de kennelijk onjuiste aanduiding op de plankaart de betekenis toekomt, die [appellante] daaraan gehecht wil zien. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen. Dat brengt met zich dat, in het kader van de vergelijking tussen het planologische regime van de tweede herziening met dat van de derde herziening, de rechtbank terecht als uitgangspunt heeft genomen dat het perceel onder de tweede herziening geen bouwvlak had en de derde herziening niet tot een planologische verslechtering van de mogelijkheden van het perceel heeft geleid. Dit betekent dat de aanvraag, gelet op de systematiek van de planschadetegemoetkomingsregeling, terecht is afgewezen. In dit verband is niet van belang of, zoals [appellante] stelt, een redelijk denkend en handelend koper zich bij een onderzoek naar de planologische mogelijkheden van het perceel op de digitale plankaart zal richten. Dat laat immers onverlet dat [appellante] als gevolg van de inwerkingtreding van de derde herziening niet in een nadeliger planologische positie is komen te verkeren en dus geen schade heeft geleden.

Noot: een benadering van de Afdeling die sterk afwijkt van die van B en W c.q. de SAOZ, maar het resultaat is hetzelfde: geen vergoeding.