Indien een deskundige of diens kantoorgenoten in andere zaken aan de gemeente rechtsbijstand (als advocaat of gemachtigde) verlenen of korte tijd geleden verleend hebben, is er ten aanzien van die deskundige sprake van schijn van partijdigheid als het gaat om planschade-advisering.
ABRS 13-07/16 inzake Raalte (ECLI:NL:RVS:2016:1970).
Noot 1:
deze uitspraak lijkt een striktere toepassing dan in de uitspraak ABRS 17-12/14 inzake Helmond (ECLI:NL:RVS:2014:4570), want in die laatste zaak was voor een leek op basis van de gedurende de procedure door Hekkelman opgestelde stukken, waaronder het advies dat als verweerschrift in hoger beroep is ingediend, geen onderscheid te maken tussen haar rol als planschadeadviseur en haar rol als advocaat. De Afdeling acht in de onderhavige casus Raalte niet meer relevant of het gaat om dezelfde dan wel geheel verschillende zaken. In het verleden (casus Rijssen) was dat nog wel een relevant onderscheid.
Noot 2:
de Afdeling lijkt nadrukkelijk het oog te hebben op de hoedanigheid van advocaat, daar waar overwogen wordt dat een advocaat zorg draagt voor rechtsbescherming van zijn cliënt en dat hij daartoe partijdig is bij de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van zijn cliënt. Die “partijdigheid” als advocaat verdraagt zich niet met onpartijdigheid als deskundige.
Voor een taxateur lijkt de positie anders te zijn, daar waar die geen belangenbehartiger van de gemeente is. Zie ABRS 23-03/16 inzake Binnenmaas (ECLI:NL:RVS:2016:795).
“Dat het college regelmatig opdrachten tot advisering aan Verhagen geeft, is onvoldoende om aan zijn onafhankelijkheid te twijfelen. Ook de stelling van [appellante] dat Verhagen een taxatie voor de gemeente heeft uitgebracht voor een perceel grond gelegen aan de Tienvoet te Heinenoord, geeft geen aanleiding voor dergelijke twijfel. Verhagen is als adviseur ingeschakeld, niet als belangenbehartiger van de gemeente. “
Zou dit anders zijn, dan heeft dat bijvoorbeeld consequenties voor taxateurs die voor Rijkswaterstaat onteigeningstaxaties verrichten en die ingeval van een zogenoemde gecombineerde behandeling vervolgens deel uitmaken van een schadecommissie Nadeelcompensatie. Daarbij moet worden aangetekend dat de keuze voor een gecombineerde behandeling in beginsel bij de onteigende ligt. Maakt die van die mogelijkheid geen gebruik, dan is het voor te stellen dat bij het lagere verzoek om nadeelcompensatie niet één van de onteigeningstaxateurs betrokken is.