Schending procesrecht onteigening, waaronder hoor en wederhoor

De rechtbank behoort ook in onteigeningszaken geen acht te slaan op stukken die haar door een partij worden toegezonden buiten de verplichte procesvertegenwoordiger om. Daarom is klacht (a) gegrond. Voorts betoogt klacht (d) terecht dat uit art. 6.1 van het Landelijk Procesreglement voor civiele dagvaardingszaken volgt dat de rechtbank niet had mogen kennisnemen van de e-mail (dan wel het faxbericht) van de Gemeente met bijlage, nu deze was toegezonden nadat vonnis was bepaald. Noch uit het vonnis, noch anderszins blijkt dat [eiser] met die kennisneming heeft ingestemd. Ook volgt uit het beginsel van hoor en wederhoor dat de rechtbank de e-mail (dan wel het faxbericht) van de Gemeente met bijlage niet in haar uitspraak had mogen betrekken zonder [eiser] in de gelegenheid te stellen zich daarover uit te laten, zoals klacht (e) met juistheid betoogt. Dit wordt niet anders door de omstandigheid dat de advocaat van [eiser] zich had onttrokken, nu de rechtbank in deze situatie [eiser] in kennis had moeten stellen van de haar toegezonden stukken teneinde [eiser] in de gelegenheid te stellen daarop door tussenkomst van een nieuwe advocaat te reageren.

Bij het bovenstaande verdient opmerking dat niet van belang is in hoeverre (de e-mail dan wel het faxbericht met) de uitspraak van de Afdeling daadwerkelijk een rol heeft gespeeld voor de beslissing van de rechtbank. Zoals volgt uit HR 9 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5882, NJ 2012/637, was het niet aan de rechtbank, maar aan [eiser] om te beoordelen of het door de Gemeente aan de rechtbank toegezonden stuk met bijlage noopte tot een reactie zijnerzijds (in dit geval: door tussenkomst van een nieuwe advocaat). Reeds omdat de rechtbank de uitspraak van de Afdeling op diverse plaatsen heeft betrokken in de motivering van haar vonnis, kan niet worden gezegd dat de toezending van die uitspraak in redelijkheid niet van enig belang kan zijn geweest voor haar oordeel.

HR 16-12/16 inzake onteigening Rheden (ECLI:NL:HR:2016:2879).

Noot: de tweede keer dat Rechtbank Gelderland wordt teruggefloten door de Hoge Raad; zie onderstand arrest uit 2015.

Onteigening: recht op pleidooi

De rechtbank heeft op 1 juli 2015 eindvonnis gewezen, zonder [eiser] in de gelegenheid te stellen de zaak mondeling toe te lichten. Uit het vonnis van de rechtbank blijkt niet op welke grond zij aan het verzoek om pleidooi is voorbijgegaan. De rechtbank heeft dan ook in strijd gehandeld met art. 24 in verbinding met art. 54h Ow, en met art. 134 Rv in verbinding met art. 2 Ow. HR 11-12/15 inzake Rheden (ECLI:NL:HR:2015:3563).