Schaduwschade: bezonningsstudie

ABRS: Uit de bezonningsstudie komt naar voren dat, door de toegenomen bouwmogelijkheden in de nieuwe planologische situatie, de schaduwoppervlakte op 21 maart, 21 juni en 21 september, op de tijdstippen 8:00 uur en 10:00 uur, steeds met 25% – 30% toeneemt ten opzichte van de oude planologische situatie. Deze toename komt op zichzelf overeen met de uitkomsten van de berekeningen die [appellante] in haar nadere reactie heeft gemaakt en met de uitkomst van de door haar gemaakte en in beroep tegen het besluit van 11 oktober 2016 overgelegde situatietekening. In geschil is of deze toename terecht door het college slechts als een “beperkte toename” is aangemerkt.

Het college heeft er terecht op gewezen dat uit de bezonningsstudie naar voren komt dat in de oude planologische situatie reeds schaduwhinder bestond en dat het derhalve gaat om een toename ten opzichte van de oude planologische situatie. Daarnaast volgt uit de bezonningsstudie dat de toename van deze hinder slechts geldt voor een gedeelte van het jaar (de periode 21 maart tot en met 21 september) en een gedeelte van de dag, namelijk de ochtenduren. Vanaf 12:00 uur is geen of nauwelijks verschil tussen de oude en de nieuwe planologische situatie. Tot slot is het perceel van [appellante] ook in de nieuwe planologische situatie op geen enkel moment van de dag geheel overschaduwd.

ABRS 06-06/18 inzake Midden-Groningen (ECLI:NL:RVS:2018:1876).

Noot: de Afdeling onderschrijft de gemeentelijke stelling dat de toename van de schaduwhinder als beperkt moet worden aangemerkt.