Schade art. 7:14 Waterwet volgens beleidsregels; nadeelcompensatieregeling

  1. [appellant sub 1] heeft verzocht om vergoeding van schade, die hij stelt te hebben geleden als gevolg van het oever- en kadeproject Greonterp-Westhem. Bij dit project zijn kaden opgehoogd en verbreed en is op een aantal plaatsen oeverbescherming aangebracht. [appellant sub 1] heeft daardoor een deel van zijn landbouwgronden niet kunnen bezaaien en bemesten en stelt daardoor schade te hebben geleden.
  2. Uit artikel 7.14 van de Waterwet vloeit voort dat degene die schade lijdt door de rechtmatige uitoefening van een taak of bevoegdheid in het kader van waterbeheer, in aanmerking komt voor een vergoeding. Daarbij geldt dat alleen schade die redelijkerwijs niet voor rekening en risico van de benadeelde komt, wordt vergoed. Dit betekent dat schade die onder het normaal maatschappelijk risico of het normale bedrijfsrisico valt, niet voor vergoeding in aanmerking komt. Het betreft hier een zogenoemde nadeelcompensatieregeling.
  3. Het dagelijks bestuur heeft [appellant sub 1] een schadevergoeding van € 6.388,47 toegekend overeenkomstig de in artikel 2, tweede lid, van de Schadevergoedingsregeling waterstaatswerken (hierna: de beleidsregels) opgenomen tarieventabel en de in het derde lid opgenomen staffel. Schade die boven deze normbedragen uitstijgt wordt geacht onder het normaal maatschappelijk risico of normale bedrijfsrisico te vallen.
  4. In de uitspraak van 2 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3674, heeft de Afdeling geoordeeld dat de in de beleidsregels opgenomen tarieven niet onredelijk zijn.
  5. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant sub 1] geen aanspraak kan maken op een hogere vergoeding op grond van bijzondere omstandigheden. Gelet op schone grondverklaringen die bij drie verschillende partijen grond horen, is er geen grond voor het oordeel dat in opdracht van het waterschap vervuilde grond is gebruikt. Uit onderzoek blijkt dat ook de later opgebrachte teelaarde van goede kwaliteit is.

Het dagelijkse bestuur heeft drie verklaringen van schone grond overgelegd, die bij drie verschillende partijen grond horen. Ter zitting heeft het dagelijkse bestuur vermeld dat alleen met goedgekeurde grond wordt gewerkt. Er wordt geen grond gebruikt zonder een recent keuringsrapport en de aanwezigheid van een vervoersbewijs. Uit vrachtbrieven (vervoersbonnen) blijkt dat er teelaarde is aangevoerd van 17 tot en met 28 juni 2013. Dat volgens [appellant sub 1] de praktijk afwijkt van de theorie, is onvoldoende voor het oordeel dat de partij grond waarop de verklaring zag elders is gebruikt en dat een aannemer in plaats daarvan een partij goedkope, vervuilde grond heeft gebruikt. Deze bewering is door het dagelijks bestuur weersproken en de juistheid daarvan is niet komen vast te staan. De door [appellant sub 1] op 7 januari 2017 overgelegde verklaring van [persoon] leidt niet tot een ander oordeel. In de verklaring is vermeld dat bemestingsonderzoeken zijn uitgevoerd op 17 juni 2013, dus voordat de teelaarde is aangevoerd in de periode 17 tot en met 28 juni 2013. Daarbij komt dat [persoon] slechts in algemene zin stelt dat er geen fosfaat en kali in de grond aanwezig zijn, terwijl uit de onderzoeksresultaten van het waterschap blijkt dat fosfaat en kali wel aanwezig zijn. Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat de grond onkruidzaden bevatte, heeft het dagelijks bestuur onweersproken betoogd dat alle grond onkruidzaden bevat. [appellant sub 1] heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat het onkruid afkomstig is van zaden van de in opdracht van het dagelijks bestuur opgebrachte grond.

ABRS 27-06/18 inzake Wetterskip Fryslân (ECLI:NL:RVS:2018:2107).