Met het besluit van de gemeenteraad van 21 februari 2019 tot het vestigen van een definitief voorkeursrecht op de gronden in het ‘gebied Urkersingel’, is het primaire besluit blijkens artikel 6, eerste lid, tweede volzin, van de Wvg van rechtswege vervallen. Dit maakt dat het primaire besluit ten tijde van het bestreden besluit juridisch gezien niet meer bestond, zodat een herroeping daarvan – hetgeen eiser met het maken van bezwaar (hoofdzakelijk) beoogde te bereiken – ten tijde van het bestreden besluit niet meer aan de orde kon zijn. Dit betekent in beginsel dat eiser ten tijde van het bestreden besluit geen belang meer had bij een beoordeling van zijn bezwaar tegen het primaire besluit.
Het vorenstaande zou echter anders worden, in die zin dat eiser toch belang bij een beoordeling van zijn bezwaar zou hebben, indien hij stelt dat hij schade heeft geleden en tot op zekere hoogte aannemelijk zou maken dat hij die schade daadwerkelijk en als gevolg van het in geding zijnde besluit heeft geleden (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 17 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3329). In dit geval eiser heeft weliswaar gesteld dat hij schade heeft geleden, maar heeft hij naar het oordeel van de rechtbank niet tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt, bijvoorbeeld door het overleggen van WOZ-aanslagen (vgl. de uitspraak van de Afdeling 10 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX9686), dat hij die schade daadwerkelijk en als gevolg van het primaire besluit – het daarbij gevestigde voorlopig voorkeursrecht heeft minder dan drie maanden gegolden – heeft geleden.
Gelet op het vorenstaande oordeelt de rechtbank dat verweerder in het bestreden besluit terecht het standpunt heeft ingenomen dat eiser geen belang meer heeft bij een beoordeling van zijn bezwaar tegen het primaire besluit en mitsdien terecht dit bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. Overigens merkt de rechtbank op dat eisers bezwaren tegen de vestiging van het voorkeursrecht ten volle zijn/worden beoordeeld in de bezwaar- en beroepsprocedure betreffende het besluit van de gemeenteraad van 21 februari 2019.
Rechtbank Rotterdam inzake Rotterdam 14-10/21 (ECLI:NL:RBROT:2021:10086)