Rechtbank Noord-Holland 08-01/20; ECLI:NL:RBNHO:2020:4
Uit de door Groenenberg in de onteigeningsprocedure als vergelijkbaar genoemde transacties kan worden afgeleid dat in die periode voor vergelijkbare gronden (met onrendabele bestemming) een bedrag van omstreeks € 35,00 per m2 werd betaald.
De rechtbank volgt Chipshol niet in haar betoog dat, zonder het bouwverbod, 24.000 m2 van de onteigende grond al tot ontwikkeling zou zijn gebracht als bedrijventerrein op grond van Plan Nefkens. Reeds in oktober 2002 heeft de gemeente de toenmalige bouwaanvraag van Chipshol afgewezen omdat het bouwplan deels op de bestemming Bedrijfsdoeleinden I en deels op de bestemming Agrarische doeleinden was gesitueerd. Vervolgens heeft de gemeente beoordeeld of aan Chipshol vrijstelling kon worden verleend op grond van artikel 19 WRO. Daarbij heeft de gemeente in haar besluitvorming het toekomstige regime van het LIB betrokken waarna de vrijstelling is afgewezen. Verder blijkt uit de brief van de gemeente van 30 januari 2003 (r.o 2.12) bij de afgifte van de bouwvergunning fase I dat de reservering voor het N201 tracé steeds een rol bleef spelen bij de plannen. Om die reden acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de gemeente op enig moment bereid zou zijn geweest voor de bebouwing van deze 24.000 m2 vrijstelling te verlenen aan Chipshol voor de realisatie van plan Nefkens gelet op de aanwezige reservering voor (omlegging van) de N201.
Aan Chipshol is indertijd een onteigeningsvergoeding betaald van € 15,- per m2. Uitgaande van een voor die tijd gehanteerde grondprijs voor grond met onrendabele bestemming van
€ 35,- per m2 bedraagt de schade die Chipshol heeft geleden € 20,-per m2, derhalve in totaal (24.000 m2 x 20= ) € 480.000,-.