Onteigende was (slechts) juridisch eigenaar en had de onteigende (landbouw)gronden eerder al in economisch eigendom aan een derde overgedragen maar oefende, op grond van een overeenkomst met de economisch eigenaar, nog zijn bedrijf uit op de gronden. De onteigende moet de schadeloosstelling voor de gronden doorbetalen aan de economisch eigenaar. Hoe dient de omvang van de jaarlijkse inkomensschade van de onteigende te worden vastgesteld? Verrekening met rente die zou zijn vrijgekomen indien de economische eigendomsoverdracht niet had plaatsgevonden?
De Hoge Raad heeft overwogen (in punt 5.4 van zijn arrest) dat er geen aanspraak op schadeloosstelling ontstaat die de onteigende (in dit geval: [appellant] ) niet heeft als geen economische overdracht zou hebben plaatsgevonden. Uitgangspunt volgens de Hoge Raad is dat een vergoeding van bijkomende schade die geleden wordt in verband met de bedrijfsuitoefening door de onteigende (in dit geval [appellant] ) op de in economische eigendom aan een ander (in dit geval: Landinvest) overgedragen onroerende zaak op haar plaats is ‘indien en voor zover dat ook het geval zou zijn geweest indien geen sprake was geweest van economische eigendomsoverdracht van die onroerende zaak’.
Hof: met dit uitgangspunt had de onteigende rente kunnen maken van het (alsdan) beschikbare kapitaal en die rente overstijgt de inkomensschade, zodat uit dezen hoofde geen schade te vergoeden is. Naar het oordeel van het hof is de omstandigheid dat [appellant] (juridisch eigenaar) de schadeloosstelling moet doorbetalen aan Landinvest (economisch eigenaar) geen rechtstreeks en noodzakelijk gevolg van de onteigening, maar vloeit deze voort uit de juridische verhouding tussen [appellant] en Landinvest. Deze keuze dient voor rekening te blijven van [appellant]. Daarbij neemt het hof niet alleen in aanmerking dat [appellant] ten tijde van de verkoop van de economische eigendom aan Landinvest in 1993 een vergoeding heeft ontvangen en dus daadwerkelijk rente op vrijkomend kapitaal heeft genoten, maar ook dat een andersluidende opvatting ertoe zou leiden dat de onteigenaar als gevolg van het handelen van de onteigende een hoger bedrag aan schadeloosstelling verschuldigd zou zijn, dan wanneer de eigendom van het onteigende in één hand zou liggen. In het onteigeningsrecht geldt het uitgangspunt dat volledige schadevergoeding moet worden betaald en dat houdt tevens in dat de onteigenaar niet gehouden kan zijn om meer dan een volledige schadeloosstelling te betalen.
Aangezien de jaarlijkse inkomensschade per saldo nihil (en zelfs negatief) is, is de vraag welke kapitalisatiefactor moet worden gehanteerd niet meer relevant. Bij elke kapitalisatiefactor (of deze nu 1 of 10 is) zal de gekapitaliseerde inkomensschade een negatief bedrag zijn.
Matiging kosten art. 50 OW.
Gerechtshof Amsterdam 21-06/22 inzake De Staat (ECLI:NL:GHAMS:2022:1792)
Noot: zie eerdere publicatie op onze website, met als noot de problematiek rente vrijkomend?? kapitaal.
Noot 2: het oordeel van het Hof dat wel gerekend moet worden met rente vrijkomend kapitaal, ook al moet de juridisch eigenaar dat kapitaal doorbetalen aan de economisch eigenaar, valt goed te begrijpen.