In de overzichtsuitspraak van 28 september 2016 heeft de Afdeling onder 2.4 overwogen dat wanneer de door de aanvrager gestelde schade is te herleiden tot een gestelde toename van de geluidsbelasting onder het nieuwe planologische regime, bij de planvergelijking in het kader van het onderzoek naar hetgeen op grond van het nieuwe planologische regime op de peildatum maximaal kan worden gerealiseerd een reële prognose moet worden gemaakt van het gebruik van de bewuste gronden met de daaruit voortvloeiende redelijkerwijs te verwachten geluidsbelasting. Dit onderzoek zal moeten uitwijzen of de geluidsbelasting van dien aard is dat het nieuwe planologische regime een nadeliger positie van aanvrager, met daaruit voortvloeiende schade in de vorm van waardevermindering van zijn onroerende zaak, tot gevolg heeft gehad. Op dezelfde wijze dient te worden onderzocht of de gestelde verslechtering van de luchtkwaliteit zich voordoet en leidt tot schade.
Anders dan het college heeft aangevoerd, is de rechtbank bij de beoordeling van de onderzoeken van Antea niet van een onjuiste maatstaf uitgegaan. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat uit het Onderzoek Industrielawaai niet blijkt dat Antea bij het berekenen van de geluidsniveaus is uitgegaan van een reële prognose van de maximale invulling van het nieuwe bestemmingsplan. Daarbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat het nieuwe bestemmingsplan op gronden met de bestemming “Bedrijventerrein” een grote verscheidenheid aan bedrijfsactiviteiten mogelijk maakt en dat het college niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de drie beoordeelde bedrijven representatief zijn voor een reële prognose van de maximale planologische invulling van deze bestemming. De rechtbank heeft daarbij ook terecht in aanmerking genomen dat onvoldoende zeker is dat de door Antea in het Onderzoek Industrielawaai bepaalde geluidsbelasting het te verwachten gevolg is van een reële prognose van de maximale planologische invulling, aangezien Antea voor twee van de drie bedrijven van kengetallen is uitgegaan, terwijl uit het onderzoek was gebleken dat op basis van kengetallen een te lage maximale geluidsbelasting voor het derde bedrijf was bepaald.
ABRS 28-09/22 inzake Neder-Betuwe (ECLI:NL:RVS:2022:3982)