De rechtbank heeft overwogen dat uit de bouwvoorschriften in het bestemmingsplan over de maximale oppervlakte, goothoogte en hoogte, die bij de eerste herziening ongewijzigd zijn gebleven, blijkt dat de planwetgever de omvang van recreatiewoningen heeft willen beperken, maar dat daarbij niet is gedefinieerd wat in die voorschriften onder de oppervlakte van recreatiewoningen wordt verstaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft die oppervlakte betrekking op de woonoppervlakte van recreatiewoningen en meer specifiek op de totale oppervlakte van de voor recreatiebewoning bruikbare verblijfsruimten. Dit sluit aan bij het in het maatschappelijk verkeer gangbare spraakgebruik. Volgens de rechtbank valt uit de toelichting op het bestemmingsplan af te leiden dat de planwetgever heeft beoogd de bestaande situatie positief te bestemmen en de maatvoering daarop en op de destijds gebruikelijke maatvoering af te stemmen. Aan ondergronds bouwen is daarbij kennelijk niet gedacht.
ABRS: de oppervlaktenorm van 75 m² vermeld in het kader van de maximale afmetingen van recreatiewoningen. Dit wijst erop dat hier niet de woonoppervlakte van de voor recreatiebewoning bruikbare verblijfsruimten is bedoeld.
Gelet op het vorenstaande berust de aangevallen uitspraak op een onjuiste uitleg van artikel 20, derde lid, aanhef en onder f, van de bij het bestemmingsplan behorende regels. Onder de oppervlakte van recreatiewoningen, bedoeld in die bepaling, dient de grondoppervlakte te worden verstaan. Daarvan uitgaande, is de eerste herziening, waarbij de maximale inhoud van recreatiewoningen op 300 m³ is vastgesteld en ondergronds bouwen is verboden, een beperking van de planologische mogelijkheden van het bestemmingsplan.
ABRS 08-03/17 inzake Resim Projecten / gemeente Ede (ECLI:NL:RVS:2017:602).
Noot: uitleg planregels. Zie ook ABRS 03-08/16 inzake Súdwest-Fryslân (ECLI:NL:RVS:2016:2130) over (onbegrensde) aantallen en oppervlakten sleufsilo’s.