De wens van de minister om TenneT enige flexibiliteit te bieden ten koste van de gebruiksmogelijkheden van de (pacht)gronden van [appellant] acht de Afdeling op zichzelf niet onredelijk, gelet op de omvang van het werk en het openbaar belang dat met de aanleg en instandhouding daarvan is gemoeid.
Dit laat echter onverlet dat de minister, gelet op het proportionaliteitsvereiste in artikel 1 van de BP, bij zijn besluitvorming ook de belangen van [appellant] bij zo min mogelijk belemmering in het gebruik van zijn (pacht)gronden alsmede het belang van [appellant] bij meer rechtszekerheid dient te betrekken. De minister heeft niet inzichtelijk gemaakt in hoeverre hij deze belangen van [appellant] heeft betrokken bij zijn besluitvorming. Zo is bijvoorbeeld onduidelijk waarom de gedoogbeschikking ziet op de percelen 67, 70, 71, 72, 82 en 261 in hun geheel en niet slechts op de gedeelten van die percelen die volgens TenneT redelijkerwijs benodigd zijn voor de aanleg en instandhouding van de 380 kV-hoogspanningsverbinding.
Evenmin heeft de minister inzichtelijk gemaakt waarom in de formulering van de gedoogbeschikking bijvoorbeeld geen beperkingen zijn gesteld aan de duur van de aanlegwerkzaamheden van de 380 kV-hoogspanningsverbinding. [appellant] dient nu immers, naast de permanente instandhouding en eventuele instandhoudingswerkzaamheden tevens de aanlegwerkzaamheden door TenneT voor een onbeperkte termijn op zijn (pacht)gronden te gedogen.
ABRS: verklaart het beroep van [appellant A] en [appellante B] gegrond.
ABRS 30-12/15 inzake Ministerie I&M (ECLI:NL:RVS:2015:4037).
Noot: wel “verfrissend” dat van minister / TenneT een betere weging van proportionaliteit wordt geëist.