Planvergelijking – overgangsrecht

Onder het oude bestemmingsplan had de grond ter plaatse van de woning een bestemming voor agrarische bedrijfsdoeleinden en was gebruik van die grond ten behoeve van een woning in planologische zin niet toegestaan, maar met wel een gebruik onder overgangsrecht . Onder het nieuwe bestemmingsplan is gebruik ten behoeve van een bedrijfswoning toegestaan. Dat betekent dat [appellant] in dit opzicht beter af is in de nieuwe situatie.

Of de woning in het nieuwe bestemmingsplan terecht een bestemming als bedrijfswoning heeft gekregen en geen bestemming als burgerwoning, kan, anders dan [appellant] meent, in deze planschadeprocedure niet aan de orde komen. In deze planschadeprocedure is de bij dat bestemmingsplan vastgestelde bestemming een gegeven.

In het kader van de beslissing op een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade wordt onderzocht of de aanvrager als gevolg van een wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en schade lijdt of zal lijden. Hiertoe wordt een vergelijking gemaakt tussen het planologische regime na de inwerkingtreding van de wijziging, waarvan wordt gesteld dat deze schade heeft veroorzaakt, en het onmiddellijk daaraan voorafgaande planologisch regime. In die vergelijking neemt het bij een bestemmingsplan behorende overgangsrecht een speciale plaats in. Dit overgangsrecht strekt tot bescherming van een op grond van het oude planologische regime bestaande situatie die afwijkt van de nieuwe bestemmingsregeling voor de desbetreffende gronden. Dat die situatie niet past binnen de nieuwe bestemmingsregeling, betekent dat wordt beoogd om aan deze situatie een einde te maken binnen de planperiode, zoals de Afdeling onder meer bij uitspraak van 12 februari 1997 (AB 1997, 232) heeft overwogen. Die situatie mag dan voorlopig blijven bestaan. De bescherming van een overgangsregeling reikt echter minder ver dan de mogelijkheden die een positieve bestemming geeft.

In voormelde uitspraak van 12 februari 1997 heeft de Afdeling voorts overwogen dat de overgangsbepalingen bij een bestemmingsplan van een andere orde zijn dan de bestemmingsvoorschriften en dat het niet is toegestaan om een vergelijking te maken tussen de mogelijkheden ingevolge de overgangsbepalingen van het oude planologische regime en de mogelijkheden ingevolge de bestemmingsvoorschriften van het nieuwe planologische regime. De mogelijkheden ingevolge de overgangsbepalingen van het oude regime worden in beginsel niet betrokken bij het antwoord op de vraag of het nieuwe regime een planologische verslechtering voor de aanvrager betekent.

In de jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 26 augustus 1996, BR 1996, 849) is een uitzondering op deze regel gemaakt in het geval van overgangsbepalingen met een zo verstrekkende werking, dat deze vrijwel dezelfde mogelijkheden boden als een positieve bestemming zou hebben gedaan.

In het geval van [appellant] is, gelet op de overgangsbepalingen bij het oude bestemmingsplan, niet voldaan aan de voorwaarden voor het maken van een uitzondering op de regel. Het college heeft deze bepalingen terecht niet betrokken in de vergelijking met het nieuwe bestemmingsplan.

ABRS 30-06/21 inzake Rijssen-Holten (ECLI:NL:RVS:2021:1398)

Noot: in deze zaak hadden Sjoerd van Hoogmoed en René Vehof zitting in de planschade adviescommissie.