Planschade, sleufsilo’s en verpakte veevoederbalen

Het college heeft met [appellante] een planschadeovereenkomst gesloten als bedoeld in artikel 6.4a van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). Basis claim planschade is nieuwbouw woningen tegenover woning van gelaedeerde. Na aanvankelijk NMR van 3 % werd dat 5%.

Anders dan [appellante] heeft aangevoerd, heeft de rechtbank met de hiervoor weergegeven overweging haar oordeel niet in de plaats van deskundigen gesteld. Zoals hiervoor is weergegeven, was de STAB met de SAOZ van opvatting dat in plastic folie verpakte veevoederbalen in de praktijk niet worden opgeslagen in sleufsilo’s. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat uit de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 17 augustus 2016 niet volgt dat bij de maximale invulling van de agrarische bestemming in het oude bestemmingsplan ervan moet worden uitgegaan dat in plastic verpakte veevoederbalen worden opgeslagen in sleufsilo’s. Dat staat namelijk niet in die uitspraak van 17 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2239).

De SAOZ en de STAB hebben terecht in aanmerking genomen dat op grond van artikel 3:46 van het Activiteitenbesluit Milieubeheer het opslaan van kuilvoer plaatsvindt op ten minste 25 m van een geurgevoelig object. Volgens de SAOZ en de STAB stonden in de oude situatie nabij de bouwlocatie op minder dan 25 m woningen. Woningen zijn geurgevoelige objecten, zodat de opslag van los kuilvoer in sleufsilo’s op de bouwlocatie voorheen op grond van het Activiteitenbesluit Milieubeheer niet was toegestaan. De mogelijkheid in het oude bestemmingsplan om op de bouwlocatie sleufsilo’s voor los kuilvoer te realiseren was dan ook louter een theoretische planologisch mogelijkheid, waarvan de realisering met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid was uitgesloten.

Zoals ook de rechtbank heeft overwogen, was de opslag van in plastic verpakte veevoederbalen op de bouwlocatie tot op de perceelgrens toegestaan. Volgens de STAB-verslagen heeft de STAB bij de planvergelijking betrokken dat op de bouwlocatie tot op de erfgrens de opslag van in plastic verpakte veevoederbalen tot een hoogte van 5 m planologisch was toegestaan, terwijl de SAOZ is uitgegaan van een bos van ongeveer 10 m hoog. Dat de STAB daarbij heeft aangenomen dat de in plastic verpakte veevoederbalen zouden zijn opgeslagen in sleufsilo’s, maakt voor de planvergelijking niet uit. Het gaat bij dit punt immers om de hoogte. Volgens de STAB-verslagen was de opslag van in plastic verpakte veevoederbalen niet op het gehele terrein mogelijk, omdat voor het halen en brengen daarvan manoeuvreerruimte nodig is. Ook [appellante] gaat er in hoger beroep vanuit dat voorheen dergelijke opslag op de bouwlocatie op slechts twee plekken mogelijk was.

De STAB heeft zich als deskundige op het standpunt gesteld dat de verschillende planologische mogelijkheden van de voormalige agrarische bestemming voor de bouwlocatie voor de aanvragers al met al even ongunstig zijn. De enkele stelling van [appellante] dat inrichting van de bouwlocatie als cultuurgrond met teeltondersteunende voorzieningen, waaronder de opslag van in plastic verpakte veevoederbalen van ongeveer 5 m hoog, voor de aanvragers ongunstiger was dan inrichting van de bouwlocatie als bos met een hoogte van ongeveer 10 m, is onvoldoende om op dit punt aan het STAB-verslag te twijfelen.

ABRS 17-11/21 inzake Aa en Hunze (ECLI:NL:RVS:2021:2558)

Noot: maximaliseren oude bestemmingsplan met sleufsilo’s wordt door de Afdeling met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uitgesloten.

De Afdeling gaat evenmin mee in stelling van appellante van hoge opslag van in plastic verpakte veevoederbalen.

Uitgaande van maximaliseren lijkt een andere uitkomst denkbaar.