De gestelde schade houdt verband met de kennisgeving van opfokorganisaties aan [wederpartij=gelaedeerde] dat zij vanwege de nabijheid van het vogelasiel en de daarbij behorende risico’s op verspreiding van dierziektes geen kuikens (meer) zullen plaatsen op het pluimveebedrijf.
Stelling gemeente: het opzeggen van overeenkomsten of het door afnemers kenbaar maken dat zij geen gebruik meer maken van de diensten van het pluimveebedrijf, is het gevolg van beslissingen van privaatrechtelijke aard en niet een rechtstreeks en ruimtelijk gevolg van de wijziging van de bestemming voor het vogelasiel is. De eventuele schade die uit deze privaatrechtelijke beslissingen voortvloeit, wat daar verder ook van zij, komt volgens het college niet voor tegemoetkoming op de voet van artikel 6.1 van de Wro in aanmerking.
Rechtbank: Strikt genomen lijdt [wederpartij] geen schade door het nieuwe bestemmingsplan, maar door de keuze van de opfokorganisaties om de bestaande overeenkomst op te zeggen of geen nieuwe overeenkomst aan te gaan. Het nieuwe bestemmingsplan dwong de opfokorganisaties niet tot het maken van die keuze. Wel maakt het nieuwe bestemmingsplan de komst van een vogelasiel mogelijk. Uit de verklaringen van de op de zitting gehoorde getuigen blijkt in een voldoende redelijke mate van waarschijnlijkheid dat de aanwezigheid van een vogelasiel invloed heeft op opfokorganisaties bij de selectie van pluimveebedrijven. De schade zou dus niet zijn ontstaan zonder de nieuwe planologische maatregel.
In deze specifieke situatie is het, gelet op de omstandigheden van het geval, niet redelijk dat de door [wederpartij] geleden schade volledig aan de gemeente wordt toegerekend. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het in de rede om in deze specifieke situatie een toerekening naar redelijkheid toe te passen.
ABRS: Uit overweging 4 van de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 6 augustus 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3690, over het planschaderecht volgt dat bij de beoordeling van een aanvraag om tegemoetkoming in planschade onderscheid wordt gemaakt tussen de vraag of de aanvrager als gevolg van de gestelde schadeoorzaak in vergelijking met het voorafgaande planologische regime in een nadeliger planologische positie is komen te verkeren (overzichtsuitspraak onder 10 tot en met 38) en de vraag of de aanvrager ten gevolge daarvan schade lijdt of zal lijden (overzichtsuitspraak onder 39 tot en met 60). In het kader van de beantwoording van de eerste vraag heeft de Afdeling onder 35 en 36 onder meer het volgende overwogen.
Bij de beoordeling of sprake is van een nadeliger situatie ten gevolge van een planologische wijziging zijn slechts ruimtelijke gevolgen relevant.
Alleen de ten tijde van de inwerkingtreding van de desbetreffende planologische maatregel objectief te verwachten gevolgen van het nieuwe planologische regime zijn van belang. Subjectieve elementen spelen daarbij geen rol. In de planologische vergelijking wordt slechts rekening gehouden met zorgen over gezondheidsrisico’s als gevolg van een planologische maatregel, indien voor die zorgen aanwijzingen zijn te vinden in wetenschappelijke informatie die op de peildatum beschikbaar was.
Per peildatum 24 februari 2018, ziet ABRS op grond van de beschikbare wetenschappelijke gegevens of richtlijnen van overheidswege geen reden om aan te nemen dat de aanwezigheid van het vogelasiel op een hemelsbrede afstand van ruim een kilometer het risico op verspreiding van dierziektes in het pluimveebedrijf doet toenemen. Hierbij betrekt de Afdeling dat zij in haar uitspraak van 20 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:886), waarbij zij het door [wederpartij] tegen het besluit tot vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan ingestelde beroep ongegrond heeft verklaard, onder meer op basis van toen verricht onderzoek. Gemeente heeft terecht geen rekening heeft gehouden met de vrees van de opfokorganisaties voor dierziektes in het pluimveebedrijf van [wederpartij] als gevolg van de aanwezigheid van het vogelasiel op een hemelsbrede afstand van ruim een kilometer van dat pluimveebedrijf. Dit betekent dat [wederpartij] door de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingplan niet in een nadeliger planologische positie is komen te verkeren.
ABRS 17-12/25 inzake Someren (ECLI:NL:RVS:2025:6179)
Noot: aldus feitelijk wel schade voor de pluimveehouder, maar de Afdeling ziet per peildatum in 2018 geen causaliteit met het nieuwe bestemmingsplan Vogelasiel.