Planschade EUR 1.370.000 vergoed in natura: herstel bouw- en gebruiksmogelijkheden

De rechtbank is van oordeel dat het besluit van 3 juni 2014 in strijd is met de rechtszekerheid, omdat het college compensatie in natura afhankelijk heeft gesteld van onzekere, nadere besluitvorming. Volgens de rechtbank diende het besluit van 3 juni 2014 in ieder geval een getaxeerd schadebedrag te bevatten, waar de compensatie in natura zich naar moet richten. Uit de in opdracht van de StAB uitgevoerde taxatie volgt dat de waardevermindering van de gronden als gevolg van het bestemmingsplan Spoorzone € 1.370.000,00 bedraagt.

NB: SAOZ taxeerde EUR 115.000.

ABRS:  Bij compensatie in natura is voorafgaande vaststelling van de schade in geld niet noodzakelijk.

De Afdeling is echter met de rechtbank van oordeel dat in dit geval het college de vaststelling van de tegemoetkoming in planschade in de vorm van compensatie in natura in het besluit van 3 juni 2014 ten onrechte afhankelijk heeft gesteld van onzekere nadere besluitvorming over de omvang van het door DSM geleden nadeel en de vergoedbaarheid ervan. Niet acceptabel is dat wellicht tot na 31 december 2020 onzekerheid bestaat in welke mate de schade als gevolg van de vervallen bedrijfsmogelijkheden zal worden gecompenseerd.

DSM taxeert haar schade op € 1.760.000,00 en heeft dit onderbouwd met een rapport van De Lorijn. De door het college ingeschakelde deskundige, de SAOZ, taxeert de schade op € 115.000,00. De StAB taxeert de schade vervolgens op € 1.370,000,00, welk bedrag de rechtbank heeft overgenomen.

Het college heeft in het besluit van 3 juni 2014 uiteengezet waarom de taxatie van de SAOZ niet kan worden gevolgd, maar heeft de schade niet opnieuw laten taxeren. Wel heeft het college vraagtekens geplaatst bij de omvang van het planologisch nadeel en de daaruit voortvloeiende schade. Het college heeft in het besluit van 3 juni 2014 voorts uiteengezet dat de schade, wat er ook van de omvang zij, niet geheel voor vergoeding in aanmerking komt, door te wijzen op risicoaanvaarding en het anderszins verzekerd zijn van de schade. Daarmee is het voor DSM onduidelijk in hoeverre de door haar gestelde schade voor vergoeding in aanmerking komt. Daarbij komt dat eveneens onduidelijk is in hoeverre de vervallen bedrijfsmogelijkheden volledig zullen worden gecompenseerd met de toekenning van de bestemming Bedrijventerrein met de mogelijkheid van het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten uit de milieucategorieën 1 tot en met 3.2, en welke mogelijkheden zullen vervallen. Ook het moment van inwerkingtreding van deze planologische wijziging is onzeker. Dat heeft tot gevolg dat de situatie kan ontstaan dat het DSM op 31 december 2020 niet duidelijk is in hoeverre de door haar geleden schade voor vergoeding in aanmerking komt. Onder deze omstandigheden had, zoals de rechtbank derhalve terecht heeft geoordeeld, het besluit van 3 juni 2014 een getaxeerd schadebedrag moeten bevatten. Het college had in het besluit van 3 juni 2014 moeten motiveren waarom de schadeberekening van de SAOZ onjuist is en hoe de schade wel op juiste manier moet worden berekend. De Afdeling neemt daarbij ook in aanmerking de schadeberekening van De Lorijn en de grote verschillen tussen beide schadeberekeningen.

ABRS 06-12/17 inzake Delft/DSM (ECLI:NL:RVS:2017:3305).

Noot: Zie de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582, onder 5.40 en verder.

Normaliter hoeft bij compensatie in natura niet op voorhand het schadebedrag in geld vastgesteld te worden. Onder de genoemde omstandigheden (grote verschillen in taxaties) geldt in deze zaak een uitzondering op voornoemde regel