De StAB heeft in het advies van 12 april 2016 een vergelijking gemaakt voor het aspect geurhinder vanwege een vleesvarkenshouderij aan de hand van een vergelijking tussen de maximale geurbelasting onder het oude en het nieuwe planologisch regime. Ten aanzien van de blootstellingsduur aan geur vanwege mestgerelateerde handelingen wordt geconcludeerd dat de blootstellingsduur na de planologische wijziging per saldo is afgenomen. Ten aanzien van de geurbelasting vanwege stalemissies is geconcludeerd dat de geurbelasting op het perceel van [appellant A] en [appellant C] niet is toegenomen. Voor het perceel van [appellant B] is weliswaar sprake van een toename van de geurbelasting, maar deze toename is dermate klein dat die voor een potentiële koper niet waarneembaar is. Op het perceel van [appellant D] zal, door een toename van de geurhinder, het aantal geurgehinderden toenemen met 3%, maar de kwalificatie “redelijk goed” als leefklimaat blijft onder de toename ongewijzigd. Op het perceel van [appellante E] ten slotte vindt door de planmutatie eveneens een toename van de geurhinder plaats. Het aantal geurgehinderden zal met 3 tot 5% toenemen, en de kwalificatie voor het leefklimaat wijzigt van “redelijk goed” in “matig”, aldus de StAB.
Gelet op het voorgaande is de planologische situatie voor [appellant D] en [appellante E] nadeliger geworden. De door de StAB ingeschakelde taxateur, J.C.M. Claassen van Jos Claassen Taxatie en Advies (hierna: Claassen), komt evenwel tot de conclusie dat de waarde van beide percelen niet is gewijzigd door de planologische mutatie.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling spelen subjectieve elementen, zoals een negatieve gevoelswaarde bij een bestemming, geen rol bij de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade. In de vergelijking tussen het oude en nieuwe planologische regime zijn slechts de ruimtelijke gevolgen en de objectief te verwachten overlast van een bestemming relevant. Vergelijk (onder 2.12 van) de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2582).
Dit uitgangspunt geldt tevens voor de vaststelling van een eventuele waardevermindering van een onroerende zaak.
9.2. In het rapport waar [appellant A] e.a. naar verwijzen is geconcludeerd dat geen eenduidig antwoord kan worden gegeven op de vraag of het wonen in de buurt van veehouderijen effect kan hebben op de gezondheid van omwonenden. Dit betekent dat uit het rapport niet kan worden afgeleid dat het wonen in de buurt van veehouderijen tot gezondheidsschade leidt. Op basis van dit rapport kan daarmee geen objectief te verwachten overlast van de nieuwe bestemming worden aangenomen. Dat, zoals [appellant A] e.a. stellen, de vrees voor het ontstaan van gezondheidsschade feitelijk van invloed is op de waarde van de woning, is in het kader van de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade niet van belang.
In het kader van het onderzoek naar de geurbelasting die op grond van het nieuwe planologische regime op de peildatum maximaal kan worden gerealiseerd, dient een reële prognose te worden gemaakt van het gebruik dat redelijkerwijs te verwachten is met de daaruit voortvloeiende geurbelasting (vergelijk de uitspraak van 24 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3480, en voormelde uitspraak van 28 september 2016). Gelet hierop heeft de StAB terecht in het kader van de planvergelijking een reële prognose gemaakt van het gebruik van het bouwperceel en op basis van die prognose de maximale geurbelasting berekend.
ABRS 28-06/17 inzake Montferland (ECLI:NL:RVS:2017:1712).
Noot: wat betreft de door de Afdeling als subjectieve angst omschreven gezondheidsrisico’s dringt zich de vergelijking met gezondheidsrisico’s (hoogspannings)masten op. Zie ABRS 25-03/15 inzake Eindhoven (ECLI:NL:RVS:2015:914): “Geen (bewijs van) gezondheidsschade door (UMTS-)antennes”.
Echter inmiddels is er wel een uitkoopregeling van kracht voor woningen onder hoogspanningsmasten.