De Afdeling kan in deze procedure planschade niet oordelen over stellingen van [appellant] over het al dan niet onrechtmatig handelen van het college.
[appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat hij naast financiële schade, ook andere schade heeft die bij de beoordeling van de aanvraag betrokken had moeten worden. Hij wijst op de overlast als gevolg van bouwwerkzaamheden, de onzekerheid waarin hij heeft verkeerd sinds hij bekend is met de plannen voor de brug, het onrecht dat hem is aangedaan in de gehele procedure en de tijd die daarmee gemoeid is.Het college is op grond van artikel 6.1, eerste lid, van de Wro slechts gehouden om een tegemoetkoming toe te kennen in schade vanwege inkomensderving of waardevermindering van een onroerende zaak, indien en voor zover deze schade het gevolg is van een rechtmatige planologische maatregel, als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, van de Wro. Omdat de overige schade van [appellant] geen planologische schade is, komt deze niet voor een tegemoetkoming in aanmerking.
ABRS 18-09/24 inzake Amsterdam (ECLI:NL:RVS:2024:3750)