In het nieuwe bestemmingsplan is onder meer bepaald dat een bouwperceel op het terrein een minimale omvang van 5.000 m² heeft. Onder het aan de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan voorafgaande planologische regime van het bestemmingsplan De Groene Velden was geen beperking aan de omvang gesteld. Volgens [appellant sub 2] heeft deze beperking tot een waardevermindering van het terrein geleid.
Advies aan B&W: Sinds 14 juni 2001 was duidelijk dat de gemeente een concreet beleidsvoornemen had om in een bestemmingsplan de minimale omvang van een bouwperceel in De Groene Velden op 5.000 m² vast te stellen. Daarna was de zogenoemde voorbereidingsbescherming bijna voortdurend van toepassing, hetzij op basis van een voorbereidingsbesluit, hetzij op basis van een ontwerpbestemmingsplan. De voorbereidingsbescherming was niet van toepassing in de periode tussen 31 januari 2007 en 14 juli 2007 en de periode tussen 14 juli 2008 en 26 september 2008. Deze periodes waren te kort om het terrein in kavels met een omvang van 1.500 m² (dit was de meest courante oppervlakte onder het oude planologische regime) te ontwikkelen.
Advies aan B&W: Het reguleren van de kavelgrootte is een normale maatschappelijke ontwikkeling. Het terrein is onderdeel van De Groene Velden. Ten tijde van de vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan moest [appellant sub 2] er, gelet op de structuur van de omgeving, rekening mee houden dat de gemeente de minimale omvang van een bouwperceel in De Groene Velden zou gaan regelen, omdat de gemeente hiermee al sinds 2001 bezig was. Het gemeentelijke beleid ter zake van de aanwendingsmogelijkheden van de gronden binnen De Groene Velden is langjarig gericht geweest op het creëren van een overgangsgebied met een ruime verkaveling aan de rand van Lelystad. Sinds 2001 heeft de gemeente alles in het werk gesteld om tot kavels met een minimale omvang van 5.000 m² te komen. In die zin past de ontwikkeling binnen het langjarig door de gemeente gevoerde ruimtelijke beleid en lag deze ontwikkeling in de lijn der verwachtingen. Hoewel de schade aanzienlijk is in verhouding tot de waarde van het terrein in de oude situatie, is er, gelet op het vorenstaande, aanleiding om een deel van de schade op grond het normale maatschappelijke risico, als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), voor rekening van [appellant sub 2] te laten en een korting van 20 procent toe te passen. De korting is gelijk aan € 839.200,00, zodat voor [appellant sub 2] een tegemoetkoming in planschade ter hoogte van € 3.356.800,00 resteert.
B&W: schade was voorzienbaar.
ABRS verwijst inzake voorzienbaarheid naar de overzichtsuitspraak in planschadezaken van 28 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2582). Bewijslast voorzienbaarheid ligt bij college B&W en die heeft het bewijs niet geleverd.
Passieve risicoaanvaarding: Het college betwist niet dat de periode van twee en een halve maand in 2008 in dit geval op zichzelf te kort was voor het doen van een concrete poging tot realisering oude bestemming. De rechtbank heeft, gelet op het voorgaande, niet onderkend dat het college, door het advies van de SAOZ aan de besluitvorming ten grondslag te leggen, onvoldoende heeft gemotiveerd dat een korting van 20 procent van het schadebedrag op grond van het normale maatschappelijke risico in dit geval gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat het college het advies van de SAOZ op dit punt heeft mogen overnemen.
Herstel in natura lukt niet (meer) nu gelaedeerde geen eigenaar meer is.
NMR: Op grond van artikel 6.2, eerste lid, van de Wro en gelet op wat de Afdeling onder 10 tot en met 10.8 heeft overwogen, is in dit geval een drempel van 5 procent van de oude waarde van het terrein redelijk.
ABRS 17-03/21 inzake Lelystad (ECLI:NL:RVS:2021:554)
Noot: achtereenvolgens: voorzienbaarheid – passieve risico aanvaarding (riskant stilzitten contra concrete pogingen oude bestemming nog te realiseren) – herstel in natura (zie ook ABRS 03-03/21 inzake Sittard-Geleen; ECLI:NL:RVS:2021:436) en NMR van hier 5%.