De rechtbank stelt voorop dat Bergers verplicht is aan [eiser 3] c.s. de schade te vergoeden die zij heeft geleden doordat geen wederzijdse nakoming, maar ontbinding van de overeenkomst heeft plaatsgevonden (artikel 6:277 lid 1 BW), waaronder het positief contractsbelang. De rechtbank zal hierna de verschillende door [eiser 3] c.s. gestelde schadeposten beoordelen. Op [eiser 3] c.s. rust de stelplicht en – in geval van voldoende betwisting – de bewijslast van feiten en omstandigheden waaruit deze schadeposten blijken. Op grond van artikel 6:97 BW zal de schade zo nodig worden begroot op de wijze die het meest met de aard van de schade in overeenstemming is.
De omvang van de schadevergoeding die Bergers aan [eiser 3] c.s. dient te voldoen omdat geen wederzijdse nakoming maar ontbinding heeft plaatsgevonden, moet worden vastgesteld door de hypothetische situatie waarin [eiser 3] c.s. zou hebben verkeerd bij een onberispelijke wederzijdse nakoming, te vergelijken met de feitelijke situatie waarin zij na ontbinding van de koopovereenkomst verkeerde. De schade die de koper van een onroerende zaak lijdt doordat de verkoper toerekenbaar tekortschiet in de nakoming van zijn leveringsverplichting, op grond waarvan de koper de koopovereenkomst ontbindt, kan daarom en mede gezien het bepaalde in artikel 7:36 BW worden berekend op het verschil tussen de overeengekomen prijs en de marktprijs (o.a. Hoge Raad 6 maart 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC260 en Hoge Raad 24 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP7760).
Anders dan Bergers aanvoert, is bij de aangehaalde abstracte schadeberekening dus niet relevant dat [eiser 3] c.s. de bedrijfsruimte niet als beleggingsobject zou hebben gekocht en evenmin dat [eiser 3] c.s. het nieuwe bedrijfspand heeft aangeschaft.
Rechtbank Rotterdam 5-06/22 (ECLI:NL:RBROT:2022:4629)
Noot: Het gaat om aanvullende schadevergoeding boven de contractuele boete.