Peildatum, datum pachtbeëindiging en datum toekenning fosfaatrechten
4.3.
Bij de vraag of de pachter verplicht is om fosfaatrechten over te dragen, noemt het pachthof als voorwaarde dat op de peildatum van 2 juli 2015 een pachtovereenkomst bestond. Als vereiste wordt niet gesteld dat op 1 januari 2018, zijnde de datum van toekenning van fosfaatrechten, een pachtovereenkomst bestond. Nu de pachtovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde sub 1] c.s. op 2 juli 2015 nog bestond, kan [eiser] op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid aanspraak maken op de fosfaatrechten. Zouden verpachters bij pachtovereenkomsten die zijn geëindigd tussen 2 juli 2015 en 1 januari 2018 – zoals in onderhavige zaak het geval is – geen aanspraak kunnen maken op fosfaatrechten, dan zou dit tot de onredelijke situatie leiden dat deze verpachters per definitie met lege handen komen te staan, terwijl zij wel aan het ontstaan van de fosfaatrechten hebben bijgedragen met de door hen op de peildatum ter beschikking gestelde bedrijfsmiddelen.
Melkquotum en fosfaatrechten
4.4.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft een aantal bijzondere omstandigheden aangevoerd die volgens hem maken dat in zijn geval er geen verplichting tot overdracht van de fosfaatrechten bestaat. [gedaagde sub 1] c.s. wijst daartoe in het bijzonder op de door hem bij de aanvang van de pacht gedane investeringen in de aanschaf van melkquotum van de afgaande pachter en van [eiser] , waardoor de pacht enkel een hoeve zonder productierechten omvatte. Het pachthof heeft in voornoemd arrest het bestaan van aanspraken van de verpachter op fosfaatrechten niet afhankelijk gesteld van het antwoord op de vraag welke partij in het verleden heeft geïnvesteerd in het per 1 april 2015 afgeschafte melkquotum. Wel heeft het pachthof overwogen dat als er sprake is van hoevepacht waarbij een melkveebedrijf aan de pachter in gebruik is verstrekt, er in beginsel steeds sprake is van bedrijfsmiddelen die van overwegend belang zijn (geweest) voor het bedrijf van de pachter. Tussen partijen is niet in geschil dat het gepachte een woning, bedrijfsgebouwen (waaronder een rundveestal), erf, tuin en bijbehorende landbouwgronden van in totaal ruim 33 hectare omvatte. Ook is niet in geschil dat [eiser] enkele jaren voor de pachtbeëindiging heeft geïnvesteerd in een uitbreiding van de rundveestal en de daartoe benodigde omgevingsvergunning. Naar het oordeel van de pachtkamer heeft [eiser] hiermee een hoeve verpacht die geschikt is voor de uitoefening van een melkveebedrijf. Daarmee staat vast dat het gepachte van overwegend belang is geweest voor de exploitatie van het bedrijf van [gedaagde sub 1] c.s. Dat partijen hebben gekozen voor de constructie om de hoeve zonder melkquotum te verpachten en het melkquotum door [gedaagde sub 1] c.s. zelf is aangekocht, maakt dit niet anders en brengt niet mee dat inzake de verplichting tot overdracht van de fosfaatrechten anders geoordeeld moet worden.4.5.
Bij dit oordeel is van belang dat het pachthof heeft geoordeeld dat er geen continuïteit kan worden aangenomen tussen (de toekenning van) melkquotum en fosfaatrechten. Ter onderbouwing daarvan heeft het pachthof overwogen dat er in tijd gezien geen aansluiting tussen beide stelsels bestaat. Het melkquotum is op 1 april 2015 afgeschaft en de peildatum voor vaststelling van de hoeveelheid fosfaatrechten is 2 juli 2015.
Pachtkamer Rechtbank Midden-Nederland 23-12/20 (ECLI:NL:RBMNE:2020:5659)
Noot: verwijzing naar arrest van 26 maart 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:2544) pachtkamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden