Oude planologische regime: “ruime” uitleg bouwverordening, met vrijstelling

Het college heeft aan het besluit van 5 januari 2011 ten grondslag gelegd dat [appellant] ten gevolge van de vrijstelling planologisch nadeel lijdt, maar dat nadeel voor zijn rekening dient te blijven, omdat op 4 oktober 1976 voor perceel Zuideinde 9 geen bestemmingsplan gold en de destijds geldende gemeentelijke bouwverordening niet aan realisering van de ingevolge de vrijstelling mogelijke bebouwing met parkeervoorzieningen in de weg stond.

ABRS: De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat ingevolge de bouwverordening vergelijkbare bebouwing met vergelijkbaar gebruik, als thans ingevolge de vrijstelling op perceel Zuideinde 9 is gerealiseerd, mocht worden gerealiseerd. Daartoe wordt in aanmerking genomen dat volgens het in zoverre niet door [appellant] bestreden advies van de bezwaarschriftencommissie van 21 april 2011, dat het college aan het besluit van 11 mei 2011 ten grondslag heeft gelegd, ingevolge artikel 45 van de bouwverordening de achtergevelrooilijn maximaal 15 m achter de voorgevelrooilijn mocht liggen, maar ingevolge artikel 48 vrijstelling van die bepaling kon worden verleend. Voorts wordt in aanmerking genomen dat de bouwverordening geen beperkingen stelde aan het aantal parkeerplaatsen dat op dat perceel mocht worden gerealiseerd.

ABRS 16-01/13 inzake Landsmeer (LJN: BY8532).