Onwinbare bodembestanddelen en daarvoor te verleggen gasleiding

De in art. 40c, aanhef en onder 1°, Ow neergelegde regel dat bij de vaststelling van de werkelijke waarde van het onteigende geen rekening wordt gehouden met voordelen of nadelen, teweeggebracht door het werk waarvoor onteigend wordt (de eliminatieregel), brengt mee dat bij de waardering van bruikbare bodembestanddelen in het onteigende moet worden geabstraheerd van de omstandigheid dat het de onteigenaar is die deze bodembestanddelen wint of doet winnen en daartoe werkzaamheden laat uitvoeren die toch al met het oog op de uitvoering van het werk moeten plaatsvinden (wat voor de onteigenaar ten opzichte van een hypothetische derde die eigenaar van de grond zou zijn en de bodembestanddelen zou mogen winnen, tot een kostenbesparing leidt).

Het ten gunste van de onteigende in aanmerking nemen van deze kostenbesparing zou immers ertoe leiden dat de uitvoering van het werk de onteigende een voordeel oplevert dat niet uitsluitend is terug te voeren op een in het onteigende zelf aanwezige waarde, maar tevens op het werk waarvoor wordt onteigend, en dat zou in strijd zijn met de eliminatieregel. Daarom moet bij de beoordeling of ter zake van de betrokken bodembestanddelen een vergoeding toekomt aan de onteigende, worden nagegaan hoe groot het voordeel zou zijn waarop een willekeurige eigenaar die de bodembestanddelen zou willen en mogen winnen en op economisch verantwoorde wijze zou exploiteren, zou mogen rekenen, gelet op de verkoopprijzen en de met het winnen gemoeide kosten (zie HR 13 april 1960, ECLI:NL:HR:1960:66, NJ 1960/295).

4.2.4

Nu in dit geding vaststaat dat een willekeurige eigenaar de in het onteigende aanwezige bruikbare bodembestanddelen, de onteigeningweggedacht, slechts zou kunnen winnen na verlegging van de in de bodem aanwezige gasleiding (zie rov. 4.12 van het bestreden vonnis), moeten bij beantwoording van de vraag of die bodembestanddelen het onteigende meerwaarde verlenen, de kosten van verlegging van die gasleiding in aanmerking worden genomen.
De rechtbank heeft dan ook blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, zodat het onderdeel slaagt. Op dezelfde grond slagen de onderdelen 1.3 en 3, voor zover deze zijn gericht tegen de beslissingen die op het onjuist bevonden oordeel voortbouwen.

Onderdeel 1.2, dat een beroep doet op de regel dat de vergoeding voor bruikbare bodembestanddelen nooit hoger mag zijn dan de marktwaarde daarvan, behoeft gelet op het slagen van onderdeel 1.1 geen behandeling. Hetzelfde geldt voor de klachten van onderdeel 2, waarin de hoogte van de door de rechtbank vastgestelde netto-opbrengst van de winning van de bodembestanddelen wordt bestreden.

HR 21-09/18 inzake BBL/ Rengers (ECLI:NL:HR:2018:1694)

Noot:

Vonnis rechtbank Overijssel 08-03/17 is eerder door Hoogstate becommentarieerd als volgt:

Rechtbank versus rechtbankdeskundigen

Buitendijks gelegen gronden onteigend ten behoeve van ruimte voor de rivier.

1.

Rechtbankdeskundigen taxeren € 4,75 m2, conform een bindend advies (met René van Hoogmoed als derde in de driedeskundigencommissie) betreffende vergelijkbare uiterwaard gronden, maar gelegen op grotere afstand. BBL bestrijdt dit met een eigen contra-expertise van 3 taxateurs die elders in den lande als rechtbankdeskundigen optreden. De rechtbank is hier gevoelig voor, want het prijsniveau voor het gebied van deze vergelijkingstransactie is hoger dan voor het onderhavige gebied, en verlaagt de taxatie van de rechtbankdeskundigen met maar liefst 20%.

Rechtbank Overijssel 08-03/17 inzake BBL/Rengers; niet gepubliceerd).

Noot 1: verpachte gronden hier gewaardeerd op 70% van de waarde vrij van gebruik.

Noot 2: matiging kosten taxateur en advocaat van gedaagde, maar ook (en dat is uitzonderlijk) van de voorzitter van rechtbankdeskundigen.

Rechtbank versus rechtbankdeskundigen

Buitendijks gelegen gronden onteigend ten behoeve van ruimte voor de rivier.

2.

Er is sprake van onwinbare bodembestanddelen. Rechtbankdeskundigen adviseerden dat de kosten van het verleggen van een gasleiding dermate hoog zijn, dat er geen lucratieve winning mogelijk is. Rechtbank: de kosten van verleggen gasleiding hadden ook los van het ontgravingstraject moeten worden gemaakt. Aldus moeten deze kosten worden toegerekend aan het project (rechtbank schrijft niet: het werk!) en niet aan de winning van de ter plaatse aanwezige bodembestanddelen.

Rechtbank Overijssel 08-03/17 inzake BBL/Rengers; niet gepubliceerd).

Noot 1: met collega’s na het wijzen van dit vonnis gesproken over de kosten van verleggen van gasleiding. Als een parallel getrokken mag worden met aanleg tunnel, waardoor sprake is van onwinbare bodembestanddelen, dan worden de kosten van tunnelaanleg evenmin in mindering gebracht op het voordeel van de onwinbare bodembestanddelen.

Noot 2: bodembestanddelen volgens partij deskundige Kütschruiter gewaardeerd minus de daarop betrekking hebben de kosten van winning (dus exclusief verleggen gasleiding) en dat voordeel bij helfte verdeeld. Rechtbank neemt dat over, daar waar BBL geen commentaar op deze betrekening geleverd had; dat laatste waarschijnlijk vanuit de gedachte dat er met de kosten van verleggen gasleiding geen voordeel resteert. Conclusie: het is riskant om bepaalde taxatie-onderdelen niet te becommentariëren.

Nota Bene: Tijdens CPO Leergang Onteigeningsrecht op 07-04/17 is duidelijk geworden dat de Rechtbank een door BBL gevoerd verweer in het geheel niet in het vonnis besproken heeft. Namelijk dat de vergoeding van het zand niet hoger kan zijn dan de marktwaarde van het gewonnen zand; zie HR 14-06/02 inzake Noord-Holland/Koeckhoven. Dat kan een ander licht werpen op de (kosten van) de aanwezige gasleiding.  Het is wachten op het oordeel van de Hoge Raad.