Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2583) dient, wanneer, nadat een planologische vergelijking is gemaakt, geconcludeerd wordt dat een aanvrager als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, van de Wro, schade lijdt, ingevolge het bepaalde in artikel 6.2, eerste lid, van de Wro, steeds beoordeeld te worden of en zo ja, in hoeverre de schade binnen het normale maatschappelijke risico valt. Dit dient in beginsel per schadeveroorzakend besluit te gebeuren. Op deze regel wordt een uitzondering gemaakt ingeval de elkaar opvolgende planologische maatregelen zo nauw met elkaar verweven zijn, dat de voor- en nadelen die uit de maatregelen voortvloeien moeten worden geacht voort te vloeien uit één en dezelfde maatregel. In zo’n geval kunnen de bedragen die per afzonderlijke oorzaak als schade zijn getaxeerd wel bij elkaar worden opgeteld en kan daarop één keer de drempel van het normale maatschappelijke risico worden toegepast.
Elkaar opvolgende planologische maatregelen worden geacht nauw met elkaar verbonden te zijn, zoals hiervoor bedoeld, indien de maatregelen op hetzelfde project betrekking hebben en elkaar in tijd snel opvolgen, zodat de voor- en nadelen die uit de maatregelen voortvloeien geacht moeten worden voort te vloeien uit één en dezelfde maatregel. Vergelijk voormelde uitspraak van de Afdeling van 28 september 2016, haar overzichtsuitspraak planschade van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582 en haar uitspraak van 18 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:855.
20.2. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college terecht geen uitzondering op de hoofdregel heeft gemaakt. Het vrijstellingsbesluit, het projectbesluit en het nieuwe bestemmingsplan voorzien in verschillende planologische ontwikkelingen op verschillende delen van de gronden, waarbij geldt dat het plangebied van het nieuwe bestemmingsplan een veel groter gebied beslaat dan de gronden waar het vrijstellingsbesluit en het projectbesluit op zien en meer woningen mogelijk maakt dan waar het vrijstellingsbesluit in voorzag. Ook zijn de maatregelen elkaar in tijd niet snel opgevolgd nu er 4,5 jaar tussen de inwerkingtreding van het vrijstellingsbesluit met bouwvergunning en de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan is gelegen. Van voor- en nadelen die geacht moeten worden voort te vloeien uit één en dezelfde maatregel is dan ook geen sprake.
ABRS 01-05/19 inzake Dongen (ECLI:NL:RVS:2019:1436)
Noot: vaste rechtspraak: in principe NMR bij elke planologische mutatie, tenzij die mutaties zo nauw verweven zijn dat ze “vereenzelvigd’ worden.