Oeververvanging: onduidelijke eigendomsgrenzen

Appellanten betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het projectplan rechtsonzeker is, omdat onduidelijk is wat de gevolgen voor hun eigendom zullen zijn. Volgens hen zal de nieuwe oeverconstructie voor een deel op hun percelen worden geplaatst. Zij stellen in dit verband dat de kadastrale erfgrens onduidelijk is. In verband met de realisering van de bestaande oeverconstructie in de jaren ’70 van de vorige eeuw is door de provincie grond verworven van toenmalige eigenaren van percelen. In een notariële akte betreffende de overdracht van grond tussen de provincie en één van die eigenaren staat dat de grond die is overgedragen nog kadastraal moet worden opgemeten voor eventuele correcties op de koopprijs. Deze kadastrale opmeting heeft nooit plaatsgevonden, zodat de kadastrale erfgrens niet definitief is vastgesteld. Appellanten verzoeken de Afdeling voor recht te verklaren dat zij eigenaren zijn van de betrokken strook grond. Zij zijn niet bereid de provincie toestemming te verlenen veranderingen aan te brengen in hun eigendom.

ABRS: De Afdeling overweegt dat de bestuursrechter niet bevoegd is een verklaring voor recht te geven over het eigendom van de betrokken strook grond.

ABRS 30-03/22 inzake oeververvanging Gouwe (ECLI:NL:RVS:2022:945)

Noot: het verweer over eigendomsgrenzen doet denken aan claim verjaring in gerechtelijke onteigeningsprocedure. Zie in dit verband (over aanlanding) rechtbank Noord-Nederland 08-07/15 inzake Het Bildt (ECLI:NL:RBNNE:2015:3357)

De deskundige heeft in zijn rapport aangegeven dat de onderhavige procedure zich niet leent voor de vaststelling van de gevolgen van aanlanding. Daarbij heeft de deskundige opgemerkt dat de aanspraak door de gemeente wordt betwist, dat onzeker is of dit gebruik voortgeduurd zou hebben en dat de betreffende percelen niet ter onteigening zijn aangewezen.

De gemeente heeft gesteld dat geen sprake is van aanlanding ten gunste van [gedaagden]. Volgens de gemeente kwam de aanlanding toe aan het Waterschap.

[gedaagden] heeft gesteld dat aan de noordzijde van zijn percelen een aanlanding heeft plaatsgevonden en dat door de onteigening ook deze oppervlakte verloren is gegaan voor hem. [gedaagden] heeft door de onteigening van deze aanlanding schade geleden.

De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden] ter zake geen vergoeding toekomt, nu, gelet op de betwisting daarvan door de gemeente, niet is komen vast te staan dat de aanlanding aan zijn percelen dient te worden toegerekend. De rechtbank volgt daarmee de deskundige.