Omvang van het normale maatschappelijke risico
Dat een schadeveroorzakende ontwikkeling is te kwalificeren als uitbreiding, brengt, gelet op de rechtspraak van de Afdeling (onder meer uitspraak 29 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:280, onder 10.4), op zichzelf niet met zich dat het niet gerechtvaardigd is om een drempel van 5 procent van de waarde van de desbetreffende onroerende zaak te hanteren. Indien de ontwikkeling, naar haar aard en omvang, geheel binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en geheel binnen het gedurende een reeks van jaren gevoerde ruimtelijke beleid past, mag het bestuursorgaan die drempel toepassen. De rechtspraak van de Afdeling brengt dus met zich dat die drempel ook aan de orde kan zijn bij uitbreiding. In dat opzicht is er geen verschil met inbreiding. Het door de SAOZ en het college gemaakte onderscheid tussen uitbreiding en inbreiding is op zichzelf geen rechtvaardiging om bij [appellant] een hogere drempel te hanteren dan in de andere procedures is gedaan. Het uitwerkingsplan is vastgesteld op grond van een uit te werken bestemming in het bestemmingsplan. Bij [appellant] is de schade dus een indirect gevolg van het bestemmingsplan. Verder heeft het college niet weersproken dat ook in dit geval een drempel van 3 procent zou zijn toegepast, indien de voor [appellant] nadelige ontwikkeling – het realiseren van 21 woningen in het plangebied – meteen in het bestemmingsplan mogelijk was gemaakt en [appellant], naar aanleiding daarvan, een aanvraag om tegemoetkoming in planschade had ingediend.
Dit betekent dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door in het geval van [appellant] een hogere drempel te hanteren dan het in de andere procedures heeft gedaan.
ABRS 01-02/23 inzake Halderberge (ECLI:NL:RVS:2023:406)