Thorbecke heeft evenwel bij de vaststelling van die hoogte ten onrechte doorslaggevende betekenis gehecht aan de geringe afstand tussen de gronden en het perceel van [appellant sub 1]. In dat kader is van belang dat de afstand enkel een rol kan spelen bij het antwoord op de vraag of de ontwikkeling een normale maatschappelijke ontwikkeling betreft die in de lijn der verwachting lag, maar dat hieraan bij de bepaling van de omvang van het normaal maatschappelijk risico geen zelfstandige betekenis toekomt, omdat de korte afstand reeds is verdisconteerd in de hoogte van de geleden planschade.
Dat volgens Thorbecke geen sprake is van zeer geringe schade, is evenmin een reden om geen verhoogd normaal maatschappelijk risico aan te nemen. Ook hier geldt dat de omvang van de schade een aspect is dat een rol kan spelen bij het antwoord op de vraag of de ontwikkeling een normale maatschappelijke ontwikkeling betreft die in de lijn der verwachting lag, maar dat aan dit aspect bij de bepaling van de omvang van het normaal maatschappelijk risico geen zelfstandige betekenis toekomt. Nu de omvang van het planologische nadeel zich uit in de hoogte van het schadebedrag, is voor een extra correctie in de vorm van het achterwege laten van een verhoging van het normaal maatschappelijk risico bij een hoog schadebedrag dan ook geen aanleiding (vergelijk de uitspraak van 10 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3272).
Nu Thorbecke verder uiteen heeft gezet dat de mogelijk gemaakte woningbouw een normale maatschappelijke ontwikkeling betreft die in de lijn der verwachtingen lag, past binnen het gemeentelijk beleid en wat betreft aard en omvang past binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving, heeft zij ten onrechte, gelet op de hiervoor weergegeven jurisprudentie, geen aanleiding gezien een verhoogd normaal maatschappelijk risico aan te nemen.
ABRS 01-05/19 inzake Dongen (ECLI:NL:RVS:2019:1436)
Idem ABRS 01-05/19 inzake Westerveld (ECLI:NL:RVS:2019:1434): hier NMR 3%
Uit het advies van Anteagroup volgt dat zij voor de vaststelling van de hoogte van het normaal maatschappelijk risico aansluiting heeft gezocht bij de hiervoor onder 8.2 vermelde criteria. Dit laat onverlet dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college deze vaststelling onder verwijzing naar dit advies naar behoren heeft gemotiveerd. Zoals Anteagroup zelf terecht in haar advies van 10 maart 2016 uiteen heeft gezet, betreft woningbouw in een woonkern als Uffelte in beginsel een normale maatschappelijke ontwikkeling en past deze ontwikkeling binnen het door de gemeente gevoerde beleid. Dat betekent dat de ontwikkeling in ieder geval deels in de lijn der verwachting lag. Reeds hierom kan de conclusie dat geen aanleiding bestaat een hoger normaal maatschappelijk risico dan het wettelijk minimumforfait van 2% aan te nemen, gelet op de hiervoor uiteengezette jurisprudentie, geen stand houden.
ABRS: Nu de ontwikkeling als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden beschouwd, die binnen het door de gemeente gevoerde beleid en wat betreft haar aard in de ruimtelijke structuur past, maar deze ontwikkeling wat betreft de locatie, de omvang en de afstand tot de achterperceelgrenzen van de woningen aan de Lindenlaan niet in de lijn der verwachting lag, acht de Afdeling in dit geval een normaal maatschappelijk risico van 3% aangewezen.
Noot: meer dan 3% NMR zou geen verbazing gewekt hebben.