Eiser heeft beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat een deugdelijke motivering van de door verweerder toegepaste aftrek van 3% ontbreekt en stelt het normale maatschappelijk risico daarom zelf in goede justitie vast op 2,5%. Verder heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de verwevenheid van de bestemmingsplannen ‘[bestemmingsplan 2]’ en ‘[bestemmingsplan 3]’ met de omgevingsvergunning, ten onrechte niet onderkend. Verweerder had zich ten aanzien hiervan dan ook niet op het advies van [bedrijfsnaam 1] mogen baseren. ‘[bestemmingsplan 2]’, ‘[bestemmingsplan 3]’ en de omgevingsvergunning hebben alle drie betrekking op hetzelfde project: de herontwikkeling van het voormalige schoolterrein naar een woonwijk. Het bouwplan waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, is een nadere invulling en aanpassing van de – nog niet gerealiseerde – bestemmingsplanmogelijkheden. Mede daardoor en doordat de omgevingsvergunning naadloos op de bestemmingsplannen aansluit zijn zij zo nauw met elkaar verweven dat het naar het oordeel van de rechtbank niet geoorloofd is om het normale maatschappelijke risico per schadeveroorzakend besluit te bepalen en in mindering te brengen bij de berekening van de planschadevergoeding. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de ABRvS van 28 september 2016.
Rechtbank Midden-Nederland 07-03/19 inzake Bunnik (ECLI:NL:RBMNE:2019:1460)
Noot: anders oordeelde de Afdeling op 01-05/19: Van voor- en nadelen die geacht moeten worden voort te vloeien uit één en dezelfde maatregel is dan ook geen sprake. ABRS 01-05/19 inzake Dongen (ECLI:NL:RVS:2019:1436)