Nieuwe lijn ABRS inzake verjaring, gebaseerd op art. 3:326 BW

Voor de beoordeling van de tijdigheid van een verzoek om nadeelcompensatie moet volgens vaste rechtspraak van de Afdeling aansluiting worden gezocht bij de verjaringsregeling van het BW en het daaraan ten grondslag liggende rechtszekerheidsbeginsel (zie onder meer haar uitspraak van 9 november 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU3719). Dat is ook voor een geval als dit in artikel 12 van de Beleidsregel bepaald. Wat betreft de inkomensderving die het gevolg is van de blijvend verminderde zichtbaarheid overweegt de Afdeling als volgt. De Afdeling stelt vast dat in de Tracéwet geen bepalingen over verjaring zijn opgenomen.

Zoals de Hoge Raad heeft overwogen in onder meer zijn arresten van 26 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR1739 en 10 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM7041 is voor de aanvang van de verjaringstermijn vereist dat een benadeelde bekend is met de feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon. De benadeelde moet daadwerkelijk bekend zijn met de schade en met de aansprakelijke persoon en daadwerkelijk in staat zijn om ook een rechtsvordering terzake in te stellen. Daarvoor dient hij voldoende zekerheid te hebben dat hij de betrokken schade lijdt of zal lijden (zie onder meer het arrest van 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:552).

Aangezien de hinder die H.I.M. heeft ondervonden als gevolg van de werkzaamheden die hebben plaatsgevonden ter uitvoering van het Tracébesluit – naar niet in geschil is – eerst in de loop van 2011 is opgetreden, kan naar het oordeel van de Afdeling niet staande worden gehouden dat de aanspraak op compensatie voor de schade die de hinder volgens H.I.M. heeft veroorzaakt is verjaard. H.I.M. heeft haar verzoek om nadeelcompensatie immers ingediend voordat vijf jaar zijn verstreken nadat de feitelijke werkzaamheden zijn begonnen en zij bekend werd met de daaruit voortvloeiende schade.

De Afdeling hecht eraan ter verduidelijking nog het volgende op te merken. De Afdeling heeft eerder geoordeeld dat de verjaringstermijn begint zodra het schadeveroorzakende besluit onherroepelijk is geworden (zie bijvoorbeeld haar uitspraak van 9 november 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU3719). Uitgangspunt in de zaken waarin dit werd beslist, was echter dat de benadeelde op dat moment ook daadwerkelijk bekend was met de schade en de veroorzaker daarvan. De toepassing van artikel 3:310, eerste lid van het BW brengt mee dat de verjaringstermijn soms later zal gaan lopen.

ABRS 22-08/18 inzake Ministerie I&M  / HIM (ECLI:NL:RVS:2018:2764)